Harmelen – Hervormde Kerk

Het Bätz / Witte-orgel van de Hervormde Kerk te Harmelen

Orgel en organisten van de Hervormde Kerk te Harmelen vanaf 1827

In 1827 schonk J.W. Racer Fortuin zijn huisorgel aan de Hervormde Kerk te Harmelen. In 1847 ontvingen de kerkvoogden een legaat dat hen in staat stelde een nieuw orgel te laten bouwen door de firma Bätz te Utrecht. Dit orgel werd in 1848 geëxamineerd door de Utrechtse Domorganist W.J.F. Nieuwenhuijsen. Het instrument vertoonde veel overeenkomsten met het huidige orgel van de Ev.-Lutherse Kerk te Woerden. Het werd geheel door Witte vervaardigd. Op 23 juni 1900 gingen kerk en orgel helaas in vlammen op. De opdracht voor de bouw van een nieuw orgel werd in 1900 verstrekt aan de firma Bätz-Witte. Het nieuwe instrument, dat het laatste orgel van deze beroemde orgelbouwersfirma zou worden, werd in 1902 in gebruik genomen. Het werd voltooid door de fa. Maarschalkerweerd. In 1981 volgde een restauratie door de firma Flentrop. Het instrument staat thans nog in de originele staat in deze kerk.

Dispositie van het Bätz/Witte-orgel (190

Hoofdwerk C-f3:
Bourdon 16′
Prestant 8′
Octaaf 4′
Flageolet 2′
Mixtuur II-III-IV
Trompet 8′
Nevenwerk C-f3:
Holfluit 8′
Salicet 8′
Fluit 4′

Pedaal C-d1:
Subbas 16′
    transmissie
Koppelingen:
HW-NW
Ped-HW
Ped-NW



Ventiel

Boven de speeltafel zijn de registers als volgt aangebracht

1.
Trompet
8 voet
2.
Mixtuur
3.
Flageolet
2 voet
4.
Octaaf
4 voet
5.
Prestant
8 voet
6.
Bourdon
16 voet
7.
Fluit
4 voet
8.
Holfluit
8 voet
9.
Salicet
8 voet

Links naast de speeltafel bevindt zich bovendien de klavierkoppel

10.
Koppel

Organisten

Eerst een overzichtje van de eerste organisten (vanaf ca. 1945)
ca. 1945 – 1961 : Lena van Bemmel
1961 – 1968 : Dick Kapteyn
1968 – 1977 : Han Nap
1977 – 1991 : Ad van Pelt
1991 – 2022 : Gijsbert Lekkerkerker

Magdalena Cornelia (Lena) van Bemmel (1894-1967) was de oudste dochter van Willem van Bemmel (1866-1929) en Grietje van Holst (1867-1925). Ze woonde met haar ouders, haar zus Adriana Gerarda, haar broer Gerrit Cornelis en nog een andere zus in een dubbel woonhuis aan de Dorpsstraat in Harmelen. Lena van Bemmel is vrij lang hoofdorganiste in Harmelen geweest, in de jaren veertig en vijftig, vermoedelijk tot 1961. Daarnaast gaf ze leiding aan de meisjesvereniging. Ze was niet getrouwd. Gerrit Cornelis was architect van beroep en had onder meer een boomgaard bij kasteel Harmelen. De broer van Lena was lid van de Gereformeerde Kerk, diens zoon Wim van Bemmel sr. was er diaken en zijn kleinzoon Wim van Bemmel jr. is later ook organist geworden.

Dick Kapteyn (1928-2016) was hoofdorganist te Harmelen van 1961 tot 1968. Dit hield in dat hij het orgel bespeelde tijdens drie zondagen per maand. Hij is gediplomeerd koordirigent, docent en schoolmusicus. Zijn diploma’s behaalde hij aan het Utrechts Conservatorium in 1962. Nadien was hij onder meer dirigent van een kerkkoor in de Immanuëlkerk te Utrecht en organist van de Maranathakerk te Driebergen (1970-1986) en van Gereformeerde kerken in Doorwerth (1987-1996). Vanaf 1996 was hij cantor-organist van de Hervormde Kerk te Heelsum. De laatste jaren woonde hij in Velp en was hij onder meer actief als organist van enkele zorgcentra te Arnhem. In 2010 sprak hij nog met veel waardering over zijn Harmelense periode. Hij noemde onder meer de buitengewoon fraaie kwaliteiten van het orgel, de prachtige architectuur van het gebouw, hij dacht ook met dankbaarheid terug aan de waardering die de mensen voor de kerkmuziek hadden en vatte dat als volgt samen: “Harmelen was een warm bad voor de kerkmusici”. In januari 2013 mocht hij zijn zestig jarig jubileum als kerkmusicus vieren.

Piet Visser uit Montfoort was in die periode tweede organist.

Bert ten Hoeve (1944-2014) was van 1964 tot 1975 organist. Nadien was hij onder meer organist van de Hervormde gemeenten te Montfoort (buitengewone wijkgemeente) en de Ev.-Lutherse gemeente te Woerden.

Han Nap (1941-2019) was van 1964 tot 1968 tweede organist en van 1968 tot 1977 eerste organist. In het dagelijks leven was hij tekendocent aan het Kalsbeek College te Woerden.

Piet Vree (*1941) was vanaf circa 1969 tot 1976 tweede organist.

Ad van Pelt (*1960) was vanaf 1976 tweede organist en vanaf 1977 hoofdorganist. Hij vervulde deze functie tot het begin van 1991. Hij nam afscheid wegens zijn benoeming tot hoofdorganist van de Oude Kerk te Huizen en uitbreiding van zijn functie in de Petrus- en Maranathakerk te Woerden. Op 13 januari 1991 speelde hij in Harmelen zijn laatste dienst. Nadien heeft hij in deze kerk nog enkele concerten en uitvoeringen gegeven, onder meer in 1998, 2006 en 2012.

Harry Hoogeveen (*1960) was vanaf 1976 derde organist en vanaf 1977 tweede organist. Hij bekleedde deze functie tot circa 1999.

Piet Verlaan (1929-2013) behoorde van omstreeks 1980 tot ongeveer 1995 tot de organisten van deze kerk.

Gijsbert Lekkerkerker (1947-2022) was van 1991 tot 2022 hoofdorganist. Hij studeerde onder meer aan het Utrechts Conservatorium en aan de Hochschule für Musik und Darstellende Kunst te Wenen.

Adry Mary Kwantes-van den Hoeven (1935-2017) was van 1985 tot 2002 organiste. Ze volgde vele jaren lessen bij Ad van Pelt.

Marijn van der Beek (*1978) was organist vanaf circa 1998 tot 2007. Thans woont hij in Veenendaal. Hij volgde vele jaren orgellessen bij Ad van Pelt.

Nico van der Kooij (*1960) was organist van 2003 tot 2008. Thans is hij organist van de Petruskerk en Maranathakerk te Woerden en de Hervormde Kerk te Hazerswoude.

Martijn van de Weerd (*1981) was organist vanaf circa 2005 tot circa 2014. Daarnaast is hij onder meer organist te Mijdrecht, Waarder en Nieuwerbrug.

Couzijn van Leeuwen (*1978) is sedert 2006 organist. Tot circa 2008 was hij organist van de Hervormde Kerk te Kamerik. Hij volgde lange tijd orgel- en pianolessen bij Ad van Pelt.

Jan-Willem Hueting (*1982) is vanaf 2009 assistent-organist. Daarnaast is hij vanaf 2002 organist van de Hervormde Kerk te Nieuwkoop. Volgde vele jaren orgellessen bij Ad van Pelt.

Ad Stolk is vanaf 2020 assistent-organist. Hij is ook organist in Woerdense Verlaat.

Kees Bruggeman (*1960) is vanaf 2022 assistent-organist. Hij is ook organist in Woerden

Enkele gegevens betreffende het orgel van de Hervormde Kerk te Harmelen

– door drs. J.A. van Pelt

1. Iets over de historie van Harmelen – Vanaf het jaar 47 na Christus gold de rivier de Rijn als de officiële grens van het Romeinse Rijk. De grens van het Romeinse Rijk werd limes genoemd. Alles wat zich in de Lage Landen ten zuiden van deze rivier bevond, zou vanaf dat moment door de Romeinen worden bestuurd. Deze situatie zou voortduren tot het jaar 406, toen de Franken en de Friezen in groten getale de Rijn over trokken, de Romeinen verjoegen en de macht overnamen. Om hun rijk afdoende te beschermen tegen “barbaarse invallen” vanuit het Noorden, bouwden de Romeinen langs de Rijn op een onderlinge afstand van circa 10 tot 15 kilometer zogenaamde castella (nederzettingen). Vanuit deze castella kon men de militaire bewaking van het Romeinse Rijk in stand houden. Met de vestiging van deze nederzettingen (onder meer te Utrecht, De Meern, Woerden, Zwammerdam en Alphen aan den Rijn) legde men reeds in de eerste eeuw van onze jaartelling de basis voor een reeks van steden en dorpen, waaronder wellicht ook Harmelen, die vanaf de Romeinse tijd de eeuwen door bewoond zouden blijven. Op de plaats waar zich thans het dorp Harmelen bevindt, bouwden de Romeinen echter géén castellum. Desalniettemin betraden zij de Harmelense bodem zonder enige twijfel regelmatig. De gevestigde orde (de grens) diende immers gehandhaafd te blijven. Men zal hierbij dankbaar gebruik hebben gemaakt van de zogenaamde “woerd”, een hoog punt in het landschap, die zich op deze plaats langs de Rijn bevond. Het is zeer waarschijnlijk dat men op deze “woerd” een militaire post van bescheiden omvang inrichtte. Dat er reeds toen een plaatselijke bevolking aanwezig geweest zal zijn, die de “woerd” bewoonde, is zeer waarschijnlijk te achten.

2. Wordingsgeschiedenis van de kerk – Na de Romeinse overheersing bleef Harmelen naar alle waarschijnlijkheid onafgebroken bewoond. Toen omstreeks het midden van de 7e eeuw in Utrecht en omgeving het Christendom werd gebracht door de Acquitaniërs en Ieren, bouwde men, wellicht reeds in de 8e eeuw, op het hoogste punt van het dorp Heremalen een klein houten kerkje. Dit kerkje werd in de 9e eeuw vervangen door een tufstenen gebouwtje, waarvan tijdens opgravingen in het koor van de huidige kerk de fundamenten zijn gevonden. Enige tijd later werd in de nabijheid van dit kerkje een kloostergemeenschap gesticht. In de 14e eeuw vergrootte men het kerkgebouw tot een lengte van meer dan 30 meter. Hiermee bereikte de kerk, in grote lijnen, zijn huidige proporties. Ook bouwde men in de 14e eeuw aan de westzijde van het schip een toren. Het schip van de kerk had in oorsprong een breedte van 7,3 meter. In de 15e eeuw verbreedde men het schip vervolgens, door de muren enige meters naar buiten te verplaatsen. Ook bracht men in die periode het transept aan. Zodoende bereikte het schip van de kerk de huidige breedte van bijna 12 meter. De totale lengte van het schip is meer dan 30 meter. Het transept heeft een lengte van circa 24 meter en een breedte van bijna 6 meter. De oorspronkelijke breedte van het schip (7,3 meter) bleef in het koor van de kerk gehandhaafd. De totale hoogte van het interieur, van vloer tot tongewelf, bedraagt ongeveer 9 meter.
Rond het jaar 1589 ging men in Harmelen tot het protestantisme over. Vanaf dat jaar zijn de namen der voorgangers die de gemeente gediend hebben bekend. Mogelijk resulteerden de verschillen in opvatting tot een brandstichting, want in 1593 moest men schrijven: “De kercke is hier verbrandt, maar daer is in dezelve wederomme een seer bequame plaetse gemaekt omme te predicken”. De wederopbouw van de kerk was waarschijnlijk slechts provisorisch, want reeds omstreeks 1640 was het hard nodig dat de kerk nogmaals grondig hersteld moest worden van de gevolgen van de brand. Enkele eeuwen later, op 23 juni 1900, vond wederom een vernietigende kerkbrand plaats. Hierdoor werden kerk en orgel grotendeels in de as gelegd. Op 19 januari 1902 werd de kerk geheel gerestaureerd weer in gebruik genomen. De volgende grondige restauratie vond plaats in de jaren 1977 en 1978. 

3. De orgels voor de brand van 1900 – Het eerste orgel dat zich vermoedelijk in de dorpskerk te Harmelen bevond, was slechts van bescheiden formaat. Het was waarschijnlijk het huisorgel, dat in 1827 door de eigenaar J.W. Racer Fortuin aan de kerk ten geschenke werd gedaan. Het orgel werd ingewijd op 7 oktober van dat jaar. Het had een klavieromvang van C tot c”’. In het jaar 1848 zou een groter instrument, gebouwd door de firma Jonathan Bätz te Utrecht, met 11 registers verdeeld over 2 klavieren en een aangehangen pedaal, in gebruik worden genomen. Dit instrument vertoonde veel overeenkomsten met het huidige orgel uit 1846 van de Ev.-Lutherse Kerk te Woerden. Het orgel in Harmelen had de volgende dispositie:

Manuaal C-f3:
Prestant 8′
Bourdon 8′
Octaaf 4′
Quint 3′
Octaaf 2′
Mixtuur 2-3-4 sterk
Cornet 4 sterk
Bovenmanuaal C-f3:
Holpijp 8′
Viola di gamba 8′
Roerfluit 4′
Gemshoorn 2′


 
Pedaal C-c1:
Aangehangen

Tramblant
Koppeling


 


4. Het huidige orgel – Na de brand van 23 juni 1900 gaven de kerkvoogden van de Hervormde Gemeente aan de firma J.Fr. Witte/J. Bätz & Co. de opdracht tot het vervaardigen van een nieuw orgel. Dit orgel zou het laatste instrument van de genoemde firma worden, want Johann Frederik Witte overleed tijdens de werkzaamheden. De voltooiing en plaatsing van het orgel werd vervolgens verzorgd door de firma Maarschalkerweerd te Utrecht in 1902. Het instrument heeft tot op heden geen ingrijpende wijzigingen ondergaan. Tijdens de restauratie van het orgel door de firma Flentrop in 1980/1981 heeft men het instrument geheel in zijn eigen waarde gelaten. De dispositie kan men bovenaan deze pagina vinden. Het pedaal kan middels een metalen voettrede naar keuze worden aangehangen aan het Hoofdwerk of het Nevenwerk. Er is bij voortduring een transmissie van de Bourdon 16′ in het pedaal aanwezig. Deze kan niet worden uitgeschakeld, ook wanneer alle registers dicht blijven klinkt dit register in het pedaal.

5. De plaats van het huidige orgel – Na de reformatie verloor het koor van de kerk zijn centrale karakter. De kerk werd ingericht als “preek-kerk”. Men plaatste een afscheiding op de snijding van transept en koor. Het koor-gedeelte werd door de afscherming consistorie. Hierdoor kwam er ook een ruimte onder het orgel. Het huidige orgel bevindt zich op een galerij, gebouwd tegen de koorafsluiting. De preekstoel is er midden voor opgesteld.

6. Het front – Wanneer men zich aan de westzijde van het schip bevindt (onder de toren) en men kijkt de kerk in, in de richting van het koor, dan domineren rondbogen het gezichtsveld. Niet alleen door het ronde tongewelf, dat bij de koorafsluiting een duidelijk opvallende halve cirkel laat zien, maar vooral ook door de gemetselde rondbogen tussen de pilaren bij de snijding van transept en schip. Zoals boven vermeld had men de muren van het schip naar buiten geplaatst om ruimte te winnen. Het gevolg hiervan was, dat de graadbogen van het houten kruisgewelf op de snijding van transept en schip geen steun meer vonden. Om dit op te vangen metselde men twee kolommen of pilaren, die in dezelfde richting als de muren van het transept staan en daarmee door kleine rondbogen verbonden zijn. Ook verbond men de beide pilaren onderling door middel van halfcirkelvorming metselwerk. De kerk heeft daardoor iets merkwaardigs, wat de “Geheimschrijver van Staat der Kerk der Vereenigde Nederlanden” in 1763 reeds opviel, want hij schreef dat de kerk voorzien was van “twee konstig gemetselde colommen, waar het houten gewelf op rustte”. Een zeldzame constructie voor een dorpskerk. De ronde bogen geven een Romaanse indruk aan degene die het interieur aanschouwt. Het geheel doet enigszins denken aan een Romeinse triomfboog, zoals er thans nog meerdere, onder meer in Frankrijk, te zien zijn. Volkomen in overeenstemming met het interieur der kerk bracht Johann Frederik Witte dergelijke rondbogen aan in het front van het door hem ontworpen orgel. Terwijl de fronten van Witte over het algemeen een neogotische sfeer ademen, zien we hier dat hij volkomen terecht neo-romaanse invloeden in zijn ontwerp opnam. Het was overigens niet de eerste keer dat hij deze neo-romaanse kenmerken in zijn fronten opnam: onder meer in 1899 had hij, waarschijnlijk om vergelijkbare redenen) deze vormen al eerder toegepast bij het orgel voor de Pieterskerk te Utrecht. Ook herkennen we in het front van het orgel te Harmelen enige neoclassicistische kenmerken: de toepassing van enigszins gestileerde Ionische zuilen en de voor de Griekse bouwkunst karakteristieke timpaan, als bekroning van het middenveld.

7. De orgelkas – Het orgel staat opgesteld op een ruime orgel-galerij. Deze galerij bevindt zich op een hoogte van circa 385 cm, is 730 cm breed en 350 cm diep. De orgelkas heeft de volgende afmetingen: diepte 206 cm / breedte 322 cm / hoogte 490 cm. De orgelkas is vrijwel geheel vervaardigd van grenenhout. Alleen het uitneembare gedeelte van de kas, dat zich boven de klaviatuur bevindt, is gemaakt van degelijk wagenschot (mooi bruin eiken). Voorts paste de orgelbouwer eiken toe voor het pedaalklavier, de registermechaniek en de orgelbank. Aan weerszijden van de klaviatuur bevestigde men fraaie koperen kandelaren. Helaas was reeds in 1976 de linker-kandelaar verdwenen. Niet alleen aan de achterzijde van het orgel, maar ook aan weerszijden, kan men door uitneembare deuren, de orgelkas openen, waardoor men zich toegang tot het binnenwerk kan verschaffen. De orgelkas biedt ruimte aan alle mechaniek, al het pijpwerk, alsmede aan het grootste deel van het windwerk. De windmotor staat buiten de orgelkas, op enige afstand van de achterwand opgesteld. De speeltafel bevindt zich aan de linkerzijde van de orgelkas.

8. De klaviatuur – De beide handklavieren hebben een totale breedte van 760 mm, aan weerzijden zijn deze geflankeerd door eenvoudig uitgevoerde bakstukken, elk met een breedte van 50 mm. De totale breedte van de speeltafel is daarmee 860 mm. De ondertoetsen hebben elk een lengte van 110 mm, een breedte van 24 mm, een hoogte van 18 mm en een totale diepgang van circa 13 mm. Voor de boventoetsen zijn deze afmetingen als volgt. De lengte is 70 mm, de breedte 11 mm, de hoogte 14 mm en de diepgang circa 12 mm. Het pedaalklavier heeft een totale breedte van precies 100 cm, gemeten van de linkerzijde van de toets C tot de rechterzijde van de toets d’, aan weerszijden worden de pedaaltoetsen geflankeerd door een eveneens eenvoudig uitgevoerde eiken ombouw, zodat de totale breedte daarmee komt op bijna 110 cm. De ondertoetsen hebben elk een lengte van circa 45 cm, een breedte van circa 25 mm en zijn daarmee bijna even breed als de manuaaltoetsen. Ze bevinden zich op een onderlinge afstand van 7,5 mm. De lengte van de boventoetsen bedraagt bijna 9 cm. De ondertoetsen van het hoofdmanuaal (onderklavier) bevinden zich op een afstand van 74 cm boven de ondertoetsen van het pedaal en wel zodanig, dat de toets C van het manuaal zich recht boven de toets E van het pedaal bevindt, de toets f ”’ van het manuaal recht boven de toets b van het pedaal. Het uitneembare gedeelte, boven de beide manualen, heeft een breedte van 86 cm en een hoogte van 78 cm. De registerknoppen van de negen sprekende stemmen bevinden zich boven de speeltafel op een onderlinge afstand van circa 7 cm.

9. De windladen – Al het pijpwerk staat opgesteld op een drietal windladen. Deze zijn vervaardigd van fraai eiken. Ze zijn winddicht gemaakt met behulp van schapenleer. De kleppenkasten zijn te openen met behulp van palmboomhouten schroeven. Er is een hoofdwerklade, een nevenwerklade en een aparte lade voor de 27 laagste pijpen van de Bourdon 16′. De hoofd- en nevenwerkladen zijn gelegen op een hoogte van circa 160 cm. De pedaallade (voor de bourdon) bevindt zich op een hoogte van circa 50 cm. De windladen zijn zodanig in het orgel opgesteld, dat de slepen van hoofd- en nevenwerk parallel lopen met het transept van de kerk, de cancellen lopen parallel met het schip. De nevenwerklade bevindt zich vóór de hoofdwerklade, aan de zijde van het front, op gelijke hoogte. De pedaallade bevindt zich geheel tegen de rechterwand van het orgel. De hoofdwerklade heeft een lengte van 221 cm, en breedte van 70 cm. De nevenwerklade is ook 221 cm lang en circa 42 cm breed. Tussen de nevenwerklade en de frontpijpen bevindt zich een ruime loopplank (stempad) met een breedte van circa 55 cm.

10. De plaatsing van het pijpwerk op de windladen – De registerknoppen zijn door middel van een eenvoudig mechanisme verbonden met de slepen van de windladen. In dezelfde volgorde als waarin de registers boven de speeltafel zijn aangebracht, staan ook de corresponderende rijen met orgelpijpen op de windladen. In principe recht achter de registerknop, soms enkele centimeters naar links of rechts opgeschoven. De volgorde van de registers op de windladen van achter naar voren:

Trompet
8 voet
Mixtuur
 
Flageolet
2 voet
Octaaf
4 voet
Prestant
8 voet
Bourdon
16 voet
Fluit
4 voet
Holfluit
8 voet
Salicet
8 voet


In principe zijn deze registers diatonisch opgesteld op de laden (verdeeld in een C- en een Cis-zijde). De grootste pijpen bevinden zich in het midden op de windlade, aan weerszijden nemen de pijpen in lengte af. Bij de plaatsing van het pijpwerk op de windladen moest de orgelbouwer op enkele plaatsen kunstgrepen toepassen, aangezien de diameter van de grootste orgelpijpen een normale plaatsen niet toeliet. Terwijl alle pijpen van de registers Trompet 8′, Mixtuur, Flageolet 2′, Octaaf 4′ en Fluit 4′ probleemloos naast elkaar op de windladen konden worden geplaatst, moest voor de grootste pijpen van de Prestant 8′, Holfluit 8′, Salicet 8′ en Bourdon 16′ een andere oplossing worden gezocht. Eén van de oplossingen is boven reeds genoemd: de laagste 27 pijpen (van hout) van de Bourdon 16′ plaatste de orgelbouwer aan de rechterzijde van het orgel op een aparte lade. Deze pijpen worden tot klinken gebracht met behulp van een apart wellenbord. Van het register Prestant 8′ plaatste men de 9 grootste pijpen (C-Gis) in het front, in het middenveld. In de beide velden aan weerszijden van dit middenveld plaatste men de Prestantpijpen A-dis. Deze prestantpijpen bevinden zich als de vier linker pijpen in het linkerveld en de vier rechter pijpen van het rechterveld. De laagste 9 tonen van de Salicet 8′ (C-Gis) zijn gecombineerd met de Prestant 8′ en zoals genoemd opgesteld in het middenveld van het front. De Salicet-tonen A-d plaatste men ook in het front: de drie rechter pijpen van het linkerveld en de drie linker pijpen van het rechterveld. De frontpijpen worden d.m.v. orgelmetalen conducten tot klinken gebracht. De overige pijpen van de registers Bourdon 16′, Prestant 8′ en Salicet 8′ plaatste men op hun “normale” plaats op de lade. Dit laatste geldt ook voor de pijpen vanaf c (en hoger) van de Holfluit 8′. Doordat de orgelbouwer van de genoemde registers de grotere orgelpijpen elders in het instrument onderbracht, niet op de lade, spaarde hij behoorlijk veel ruimte uit. Deze ruimte benutte hij voor plaatsing van de 12 laagste pijpen van de Holfluit 8′, op de volgende manier: de laagste pijp C van de Holfluit 8′ staat op de “normale” plaats op de lade. Door middel van een conduct plaatste hij de toon Cis op de “normale” plaats van de Prestant 8′. Rechts naast de Cis plaatste hij de D. De Dis werd links van de C gezet. De E rechts van de C. De F weer links naast de Cis, enzovoorts. De opstelling van het pijpwerk op hoofdwerk- en nevenwerkladen is als volgt schematisch weer te geven, waarbij de Salicet-pijpen staan aangegeven met *

T r o m p e t     8′
M i x t u u r
F l a g e o l e t    2′
O c t a a f    4′
P r e s t a n t    8′A F Cis D Fis BesP r e s t a n t    8′
B o u r d o n    16′van de Holfluit 8′ B o u r d o n    16′
F l u i t    4′
H o l f l u i t    8′B G Dis C E GisH o l f l u i t    8′
S a l i c e t    8′van de Holfluit 8′S a l i c e t    8′
– loopplank –
Linker frontpijpen
dis cis B A A* B* cis*
Middenveld van het front
G F Dis Cis C D E Fis Gis
Rechter frontpijpen
d* c* Bes* Bes c d e


De pijpen van de Bourdon 16′ op de zelfstandige lade stelde de orgelbouwer chromatisch op: C naast Cis, daarnaast D, Dis, E, F, Fis, G en Gis. Een tweede rij pijpen plaatste Witte als volgt hier voor: de A voor de Gis, naast deze A de Bes, B, enzovoorts tot f. De Bourdonpijpen fis-d’ plaatste hij wat hoger, namelijk boven de tweede rij. Door middel van conducten worden deze pijpen tot klinken gebracht met orgelwind vanuit de Bourdonlade.

11. Iets over de mensuren – Met uitzondering van de laagste pijpen van de Bourdon 16′ (op de aparte lade) en de laagste 12 pijpen van de Holfluit zijn alle pijpen van orgelmetaal. De Holfluit 8′ is gedekt, evenals de Bourdon 16′. Enkele pijpen van de Flageolet 2′ zijn octaverend. De overige pijpen hebben hun “normale” corpuslengte. In het volgende schematische overzicht zijn de diameters en corpuslengten aangegeven van de onderhavige orgelpijpen van de toon g’:

RegisterDiameterLengte
Bourdon 16′65 mm355 mm
Prestant 8′36 mm360 mm (exclusief een
overlengte van 50 mm
door een expression,
dus 410 mm in totaal)
Octaaf 4′22 mm178 mm
Flageolet 2′17 mm181 mm (overblazend)
Mixtuur20 mm
16 mm
13 mm
11 mm
178 mm (ofwel 4′)
118 mm (ofwel 2 2/3′)
88 mm (ofwel 2′)
60 mm (ofwel 1 1/3′)
Trompet 8′50 mm310 mm (bekerlengte)
Salicet 8′27 mm375 mm (exclusief een
overlengte van 40 mm
door een expression,
dus 415 mm in totaal)
Holfluit 8′38 mm168 mm (gedekt)
Fluit 4′25 mm164 mm


12. De samenstelling van de Mixtuur

C
G
g
g’
gis”
1 1/3′
2′
2 2/3′
4′
5 1/3′
1′
1 1/3′
2′
2 2/3′
4′

1′
1 1/3′
2′
2 2/3′


1′
1 1/3′
2′


13. Iets over de tongpijpen – De stevels van de Trompet 8′ zijn vervaardigd van orgelmetaal. Ze hebben alle een hoogte van circa 200 mm. De tongbreedte bij de Trompet (op de toon g’) bedraagt circa 8 mm. De lengte van het zichtbare gedeelte van de (messing) tong is circa 44 mm. Het klinkende gedeelte is bij 17 graden Celsius circa 24 mm lang.

14. Expressions en overlengte – Witte paste bij de lage orgelpijpen vrij veel expressions toe. Van de Prestanten hebben de laagste pijpen tot de toon f ” allemaal expressions. Zodoende hebben de pijpen nogal wat overlengte. Bij de frontpijpen loopt dit zelfs op tot maar liefst 550 mm in het middenveld. Ook de langste pijpen van de Octaaf 4′ hebben tot dergelijke expressions. De Flageolet 2′ heeft expressions van f-c’, vanaf c’ tot f ”’ gaf Witte aan de Flageolet 2′ een dubbele corpuslengte. Hij boorde precies in het midden een gaatje. Derhalve vertoont de Flageolet 2′ in de discant de karakteristiek van een overblazende fluit (een fluit harmoniek). Ook de pijpen van het laagste koor van de Mixtuur hebben expressions van C-a. Vanaf de A hebben eveneens de pijpen van het één-na-laagste koor expressions. De Fluit 4′ heeft expressions vanaf f ‘, de Salicet 8’ vanaf f ”.

15. Iets over de windvoorziening – Onder de orgelkas stelde de orgelbouwer een trapinrichting met schepbalgen op. De balg heeft een breedte van circa 190 cm en een lengte van 110 cm. De opgang van de balg is circa 42 cm, de balg heeft twee vouwen. Op deze balg heeft men later een windmachine aangesloten. De huidige windmachine werd in 1981, bij de jongste restauratie van het orgel door de firma Flentrop, nieuw geplaatst, in een losstaande kist op ongeveer 15 cm afstand van de achterwand van het orgel. De vorige windmachine, van beduidend groter formaat dan de huidige, werd vermoedelijk geplaatst op 30 december 1964, deze datum stond immers met grote witte letters op het apparaat geschilderd. Tot 1977 stond deze windmotor op de zoldering van de oude consistoriekamer (in het koor van de kerk). Door middel van een windkanaal onder de orgelgalerij door werd de orgelwind in de balg gebracht. Hierdoor had men minder “ruis” dan momenteel het geval is. De windmotor stond toen immers buiten de eigenlijke kerkruimte opgesteld. Het is mogelijk (zeer waarschijnlijk) dat het orgel reeds voor 1964 aangesloten was op een windmachine. Hierover is echter geen zekerheid. Enkele kerkenraadsleden gaven in 1986 nog te kennen dat ze “vroeger het orgel trapten”.

16. Het mechaniek – De werking van het mechaniek van zowel onder- als bovenklavier kan als volgt worden beschreven. De toetsen van beide klavieren zijn eenarmig. Wanneer men een toets indrukt beweegt hierdoor een abstract dat ongeveer halverwege de toets bevestigd is, naar beneden. Hierdoor zorgt een tuimelaar voor een draaiende beweging, waardoor een volgend abstract een horizontale beweging maakt. Een tuimelaar direct onder de windkast zorgt vervolgens weer voor een draaiende beweging, waardoor het volgende abstract het ventiel kan openen. De horizontale abstracten hebben een lengte die, afhankelijk van de ligging van het ventiel in de windlade, varieert van circa 5 tot circa 115 cm. Door middel van een groot aantal wellen, in twee horizontaal gelegen wellenborden, worden de juiste ventielen onder de gewenste pijpen geopend.

17. De klank – De totaalklank van het orgel is in vele opzichten zeer bevredigend te noemen. Vooral de fluiten van het orgel bezitten een grote schoonheid, warmte en diepte. De prestanten zijn behoorlijk sterk van klank en klinken helder. De stralende klank is waarschijnlijk het werk van een meester-intonateur van de firma Maarschalkerweerd. De Salicet 8′ heeft een mensuur die sterk doet denken aan die der prestanten. Ook de klank komt overeen met de prestant-klank. De Flageolet 2′ heeft eveneens welhaast het karakter van een Superoctaaf 2′. De mixtuur verleent het plenum een grote helderheid, vooral wanneer men de bovenstem van een koraal octaverend ten gehore brengt. De Trompet 8′ is met name krachtig in de baskant, maar geeft ook in de discant een volle toon te horen. De afzonderlijke registers mengen uitstekend. Dat alles maakt dat het orgel goed te gebruiken is, zowel voor literatuurspel als voor het begeleiden van de gemeentezang.