Het Peter Gerritz-orgel van circa 1460
Henric Gysbertszoon was mogelijk vanaf circa 1460 organist van de Petruskerk. We weten namelijk dat Henric in 1458 of 1459 een bezoek bracht aan de orgelbouwer Peter Gerritszoon te Utrecht. Dit blijkt uit de stadsrekeningen. Bovendien bracht Henric een bezoek aan een orgelbouwer in Noordwijk, waarschijnlijk om te bepalen aan welke orgelbouwer een opdracht gegeven zou worden. Het is aannemelijk dat Henric de voorkeur gaf aan Peter Gerritszoon, want er zijn aanwijzingen dat door deze orgelbouwer uit Utrecht omstreeks 1460 een orgel werd gebouwd, waarschijnlijk in opdracht van de beide burgemeesters Thomas Uthenbroeck en Heinric van Rijnevelt, die in 1464 burgemeesters van Woerden waren. [Vanaf 1401 had de stad twee burgemeesters en acht “raden”. Het stadsbestuur vergaderde vanaf 1464 regelmatig in een klein huisje “bij den kerckhove” en gelegen aan “der stedestraet”. Dit huisje stond waarschijnlijk op de plaats, waar nu het achterste gedeelte van het Stadsmuseum staat. Het was, zoals de meeste huizen in het middeleeuwse Woerden, van hout en bedekt met een rieten dak]. De orgelbouwer Peter Gerritsz, die de opdracht kreeg om het orgel in Woerden te bouwen, heeft enkele jaren later (1477-1479) ook het orgel van de Nicolaïkerk te Utrecht gebouwd. Het is zeer bijzonder dat de kas van dit Utrechtse orgel niet verloren is gegaan, maar nog steeds is te bewonderen in de koorkerk te Middelburg. Het Woerdense orgel zal veel overeenkomsten met dit instrument hebben vertoond. Na 1460 ontbreken helaas weer alle gegevens over een orgel en eventuele organisten in Woerden. Pas omstreeks het jaar 1520 wordt er weer melding gemaakt van een anonieme organist, maar ook nu hebben we over het orgel of de orgels van deze periode helaas geen gegevens.
Organisten vanaf circa 1542
Pontyaen Adriaenszoon was organist van circa 1542 tot 1579. Hij werd ook Meester Pontiaan Adriaanszoon of kortweg Meester Pons genoemd. Hij werd gedurende lange tijd bijgestaan door zijn de orgeltrapper Gerrit de blaser. Overigens waren er twee “blasers” nodig en dan zou men kunnen denken aan de blaasbalgen van het grote en kleine orgel, maar ook dit is geen bewijs dat er twee orgels aanwezig waren. Pontyaen kreeg in 1558 de opdracht om het nieuwe Niehoff-orgel in de Sint Janskerk te Gouda te gaan beoordelen. In een postscriptum bij het contract, gedateerd 19 december 1558, vinden we een verklaring dat het orgel tot genoegen van meerdere keurders is opgeleverd. Onder hen lezen we ook de naam van Pontyaan Adriaenszoon. Waarschijnlijk woonde hij in de Haverstraat (thans de Havenstraat). We weten namelijk dat Merrichje, de weduwe van meester Pons, op 10 juni 1591 een woning met smederij (thans restaurant De Smidse, gevestigd in de voormalige paardensmederij, thans nog herkenbaar aan de originele pui met de brede deuren) verkocht aan Gerrit Jansz, smid. Het is aannemelijk dat Meester Pons aldaar ook gewoond heeft, op een steenworp afstand van de Petruskerk.
Dirck Gerrits Verhey was organist van 1580 tot 1626. Hij bespeelde het Niehoff-orgel 46 jaar. Voor zijn werkzaamheden aan het onderhoud van de blaasbalgen ontvingen organist en orgeltrapper regelmatig bier. Zij moesten er weleens op attenderen dat dit gebruikelijk was, want de rekening bij het smeren op 18 juni 1603 vermeldt 1 pond en 11½ stuiver aan bier: “alsoo den organist ende blaser syden, dattet ordinaris was”.
Gerrit Dircxzoon Verhey (Gerrit Dircksen Verhey) was organist van juni 1626 tot 1637. Hij werd aangesteld voor een traktement van 200 gulden per jaar. Hij mocht alleen vóór en na de dienst spelen, maar moest dat wel doen op “alle dagen dat er gepreekt werd”. Hij kreeg op 3 juni 1626 een “order” van de vroedschap waarin stond dat hij niets mocht spelen wat tot oneer van de kerk kon strekken. Hij mocht dus in elk geval geen “lichtveerdige liedekens” spelen. Op 10 juni 1626 kreeg de pas benoemde Gerrit Dircxzoon bovendien de opdracht om Evert Willemszoon Bogaert (1607-1647), destijds weeskind uit het Weeshuis van Woerden, en bovendien “noch een ander weeskint, dat beneffens hem, begeert musyck te leeren”, muziekles te geven. Hij mocht hier geen vergoeding voor vragen. We mogen aannemen dat het hier om orgellessen zal hebben gegaan. Evert Willemszoon werd later een bekend predikant. In 1632 ontving, blijkens “Reekeninge” uit dat jaar, “Gerrit Dircksen Verhey, voor organist aengenomen sijnde in de plaets van Dirck Gerritsen saliger, over sijn gagie verschenen Lichtmis 1632 de somma van 250 pond”. Bovendien ontvingen Elbert Jansen ende Gijsbert Gijsbertsen, blasers, tesaem 50 pond”. Overigens werd op 29 oktober 1632 aan de koster enige stuivers betaald voor het vangen van twee uilen: “Den 29en october aen de coster voor twee uylen betaelt 8 stuivers”. Gerrit Dircxzoon overleed waarschijnlijk in 1637, dat was in een zorgwekkende periode waarin de builenpest in Woerden rondwaarde (1636-1637). Zo overleed onder meer burgemeester Pieter Jansz Bijeman op 10 augustus 1636 en rond die datum ook diens vrouw, evenals een groot aantal andere inwoners van Woerden.
Jaquus Maton was organist van 1637 tot 1639. Mogelijk moet zijn naam worden gelezen als Jacques Maton of als Jacob Maton. In dat geval is zijn opvolger, Lucas Jacobs, mogelijk zijn zoon. Hij bespeelde het orgel, dat waarschijnlijk was gebouwd door Hendrik Niehoff en een hoofdwerk en een rugwerk zal hebben gehad, evenals zijn voorgangers, uitsluitend vóór en na de diensten.
Lucas Jacobs was organist van 1639 tot 1651. Zijn naam wordt ook vermeld als Jacob Lucassen of als Jacob Lucaszoon van Vollenhoven. Evenals zijn voorgangers bespeelde ook hij het vermoedelijk uit circa 1555 daterende Hendrik Niehoff-orgel uitsluitend vóór en na de diensten.
Gijsbert van Dam was organist van 1652 tot 1672. Geboren te Oudewater. Hij werd benoemd op 14 februari 1652. Van Dam bespeelde de beide orgels en verrichtte zelf ook het onderhoud. Hij moest “alle defecten ende gebreecken, die op beyde de orgelen zoude mogen bevonden worden … repareeren, vernieuwen en te rechte brengen, oock alle stomme pijpen spreecken maecken en de registers ten volle effecte brengen”. Hiervoor ontving hij “twee hondert gulden jaerlijkx”. Aanvankelijk bespeelde hij de orgels alléén vóór en na de diensten. Op 21 december 1668 ontving hij (eindelijk) van de vroedschap het bericht dat “bij pluraliteyt van stemmen verstaen is dat den orgel sal speelen onder het singen, soo des Sondaeghs als in de week”. In Amsterdam werd dit overigens pas omstreeks 1680 besloten, dus de Woerdense vroedschap was wat dat betreft doortastender dan die in vele andere plaatsen. Gijsbert van Dam was tot aan de kerkbrand organist te Woerden. Helaas heeft hij dus slechts drie jaar de zingende gemeente in Woerden op het Niehoff-orgel kunnen begeleiden. In de stadrekeningen uit de zeventiende eeuw, wordt weliswaar gesproken over “beijde de orgelen, soo ’t groote als cleijne”. Het is niet zeker of er inderdaad twee orgels waren, het kan ook zijn dat er sprake was van één orgel, namelijk een orgel dat uit twee delen bestond: een hoofdwerk en een rugpositief.
Organisten van het Bätz-orgel vanaf 1768
Evert Rittel was organist vanaf 5 mei 1768 tot 1774. Vóórdat hij organist in Woerden werd, was hij vanaf 1748 organist van de Grote of Nicolaaskerk te IJsselstein. In die kerk bespeelde hij eveneens een (kleiner) Bätz-orgel, dat in 1750 werd opgeleverd. Het Bätz-orgel te IJsselstein ging helaas in 1911 door brand verloren. Evert Rittel werd reeds in 1767 aangesteld als organist te Woerden, omdat zijn vrouw leiding gaf aan een kostschool. Hij vestigde zich kort daarna (eveneens in 1767) in Woerden. Hij heeft de bouw van het nieuwe orgel dus op de voet kunnen volgen. Op 1 maart 1768 examineerde hij het nieuwe Bätz-orgel, samen met Johann Philipp Adelbrecht Fischer, organist van de Domkerk te Utrecht (die overigens ook organist in IJsselstein is geweest). Naast zijn werkzaamheden als organist verdiende Evert Rittel onder meer de kost als wijnhandelaar. Hij vroeg in 1774 om ontslag uit zijn functie “om menigvuldige bezigheden”.
J.P.E. Mietenheim (overleden 1795) of Müszenheim was organist vanaf 1 november 1774. Vóórdat hij organist in Woerden werd, was hij organist van de Lutherse Kerk te Utrecht. Hij overleed waarschijnlijk begin november 1795. Mogelijk was hij van Duitse afkomst.
Jan Gijsbert Schuak (1772-1825) was organist van 1795 tot 1796. Hij wordt in 1795 genoemd als deurwaarder. Reeds op 20 november 1795 moest hij als notaris met de heren Van Oudheusden, Bredius en Meulman met de beruchte Franse kolonel Falba mee naar Utrecht, omdat die zich moesten verantwoorden ten overstaan van de Franse generaal Molitor. Vanaf circa 1805 maakte hij deel uit van de gemeenteraad. In de periode 1813 tot 1818 wordt hij genoemd als notaris. In 1815 als burgemeester van Zegveld. We weten voorts dat zijn weduwe in de jaren 1831 en 1832 aan het Oudeland woonde.
Jan Uurling (ca.1760-1845) was organist van 1796 tot 1845. Hij was afkomstig uit Amsterdam. Deze blinde organist bespeelde het Bätz-orgel 49 jaar! Jan Uurling was niet altijd gemakkelijk. In de archieven lezen we regelmatig berichten dat hij voor zijn medemens soms ronduit lastig kon zijn. Eén citaat van de orgelbouwer Jonathan Bätz is illustratief voor zijn karakter: ” … Ik kan niet voorbij hier aan te merken, dat ik al het onaangename mij aangedaan, minder aan het Collegie van Heeren Kerkvoogden toeschrijf, dan wel, rondborstig gezegd, aan den zwartgalligen Heer Uurling, die mijne overleden braven Oom [Gideon Thomas Bätz, AvP] voor 36 jaaren reeds getraiterd heeft [1805] op gelijke wijze als thans mij, waarvan ik getuige ben geweest … [1841]”. Voorts: ” … Op deze Heer Uurling is met recht toe te passen hetgeen Prof. van Heurn zegt in zijne beschrijving over het orgelmaken, ’dat wanneer een organist het den Orgelmaker moeijelijk wil maken, de plagereijen geen einde hebben’ … ” Tot zover deze verzuchtingen van Jonathan Bätz over organist Jan Uurling in 1841. Jan Uurling werd “bij zijn klimmende jaaren” doof, maar bleef desondanks toch spelen …
Jacob Kwast (1820-1890) was organist van 1845 tot 1847. Geboren te Wognum (West-Friesland). Aanvankelijk was hij organist in Purmerend (1838). In 1845 werd hij in Woerden benoemd, na een vergelijkend proefspel. Er waren vijf kandidaten, waarvan er uiteindelijk maar drie kwamen opdagen. Het proefspel van Jacob Kwast werd beoordeeld door Johann Hermann Kufferath, directeur van het Collegium Musicum te Utrecht. Het praktische examen bestond uit het spelen van psalm 49 en gezang 104 en het nader uitwerken van een door de heer Kufferath opgegeven fuga. De beoordeling luidde: “De psalm goed en gemakkelijk gespeeld, de tussenspelen beter, meer statig en in de kerkstijl; het gezang ook zeer goed en duidelijk gespeeld, misschien iets te zwierig; de fuge goed geaccentueerd en met meer variaties”. In de instructie van de organist wordt een nieuwe bepaling opgenomen, dat hij voortaan het orgel op woensdag om de veertien dagen des voormiddags van elf tot twaalf uur voor het publiek dient te bespelen. Wegens koude (?) werden deze woensdagmorgenconcerten in de wintermaanden van 1845-1846 gestaakt. Op 3 april 1846 werd besloten deze concerten te verschuiven naar de eerste donderdagmiddag van de maand van half twee tot half drie. Een jaar later besluiten de kerkvoogden (helaas) dat de veertiendaagse orgelconcerten zullen worden afgeschaft en dat in plaats daarvan een orgelconcert op een nader te bepalen tijdstip zal plaats hebben. Vermoedelijk was een veertiendaags concert op een ongunstig tijdstip toch iets te veel voor de Woerdense bevolking. Woerden was immers nog een klein provinciestadje met 3500 inwoners. Bovendien was er massale armoede, waarbij bijna 30 procent van de bevolking bedeeld werd. Mogelijk heeft het uitblijven van succes bij deze concerten Jacob Kwast doen besluiten om reeds in 1847 Woerden weer te verlaten. In deze periode was Jacob Kwast tevens stedelijk muziekmeester. Hij ontving hiervoor 100 gulden per jaar “en zulks onder den titel van stedelijk muziekmeester met bepaling om zoo wanneer eenmaal ter dezer stede eene zangschool mogt worden opgerigt hij zal gehouden zijn daaraan kosteloos onderwijs te geven”. Op 27 september 1846 verzorgde Jacob Kwast de inspeling van het nieuwe Bätz-orgel in de Ev.-Lutherse kerk, samen met “het Zanggezelschap dezer stad (12 sopranen, 6 alten, 8 tenoren en 9 bassen sterk)”. Het programma luidde: 1. Inleiding Koor. 2. Thema met Variatiën, van A. Hesse. 3. Fuga van Rinck. 4. Thema’s van Beethoven, gearrangeerd voor Orgel. 5. Koor uit de Schepping, van Haydn, 2e Deel. 6. Introductie en Fuga, van J.S. Bach. 7. Fluit-Concert, van Rinck. 8. Solo en Koor, van Felix Mendelssohn-Bartholdy. 9. Finale: a. Preludium van J.S. Bach, b. Vrije Slot Fantaisie. Reeds in augustus 1847 diende Jacob Kwast zijn ontslag in. Na zijn Woerdense jaren was hij organist te Purmerend (1847-1863), Gouda (1863-1872) en te Amsterdam (vanaf 1872). Hij was actief als koordirigent en componist van voornamelijk koormuziek. In Wognum leefde zijn naam nog lange tijd voort doordat er een koor naar hem was genoemd: de Gemengde Zangvereeniging “Jacob Kwast”. Dit koor bestond in elk geval in 1910 nog. Jacob Kwast overleed te Amsterdam. Zijn zoon Jan Albert Kwast (1851-1918) was onder meer dirigent van de Nederlandsche Opera te Amsterdam, later was hij dirigent in Arnhem. Een tweede zoon James (Jacob) Kwast (1852-1927) was onder meer pianodocent aan conservatoria in Frankfurt en Berlijn. Een derde zoon Barend Kwast (1854-1919) was organist van de Waalse Kerk te Amsterdam, daarna directeur van de muziekschool in Leeuwarden. Later vertrok hij naar Engeland, alwaar hij in Liverpool overleed.
Willem van Nieuwkerk (1816-1883) was organist van 1847 tot 1883. Hij werd geboren te Weesp. Evenals zijn voorganger werd hij benoemd na een vergelijkend proefspel. Hij trouwde op 27 januari 1849 met Petronella Johanna Duijtz (26 jaar), geboren te Vught. In de heruitgave uit 1936 van het boek Album van Woerden en omstreken (oorspronkelijk uitgegeven in 1873), staat hij vermeld als muziekmeester en stemmer. Hij zorgde bovendien voor het onderhoud van het orgel in de Rooms Katholieke kerk en ontving daarvoor 20 gulden per jaar. We lezen in dit boek dat de inwoners van Woerden naar jaarinkomen in klassen waren ingedeeld: de laagste (belastbare) inkomens behoorden tot de 1e klasse, de hoogste tot de 16e klasse. Van Nieuwkerk behoorde tot de 2e klasse. Zijn belastbare jaarinkomen bedroeg tussen de 400 en 600 gulden. Hij bewoonde een pand op de Voorstraat (thans nr. 70). Op 4 oktober 1883 trouwde hun dochter Maria Geertruida Wilhelmina (21 jaar). Blijkens de huwelijksacte was Willem van Nieuwkerk toen reeds overleden. Bij dit huwelijk was moeder Petronella Johanna Duijtz wel aanwezig en bovendien nog twee broers van de bruid: Casparus Johannes van Nieuwkerk (31 jaar), wonende te Rotterdam en Willem Jacob van Nieuwkerk (28 jaar), wonende te Woerden.
Jacob Hendrikus Bastiaan Spaanderman sr. (1864-1943) was organist van 1883 tot 1889. Hij studeerde aan het Toonkunst Conservatorium te Rotterdam bij Samuel de Lange, die destijds behoorde tot de beroemdste Nederlandse organisten. Hij werd, evenals zijn voorgangers, benoemd na een vergelijkend proefspel. De kandidaten werden beoordeeld door Richard Hol, organist van de Domkerk te Utrecht. Op 11 september 1885 bespeelde hij het orgel van de Ev.-Lutherse kerk tijdens de “Openbare Gedachtenisviering van den 400sten Geboortedag van Dr. M. Luther”. Op het programma stond onder meer “Toccata et Fuga, van J.S. Bach” en “Allegro assai vivace, uit de 1e Sonate van F. Mendelssohn-Bartholdy”. Als vergoeding ontving hij 15 gulden. In 1889 werd hij benoemd tot organist van de Sint Janskerk te Gouda, alwaar hij bovendien werkzaam werd als pedagoog aan de Goudse muziekschool en dirigent van onder meer de orkestvereniging “Excelsior” en de zangvereniging “Arnold Spoel”. Vanaf 1910 was hij bovendien directeur van de Goudsche Muziekschool. Omstreeks 1930 trok hij zich uit het openbare muziekleven terug. Tot zijn overlijden woonde hij te ‘s-Gravenhage. Zijn zoon Jacob Hendrikus Bastiaan Spaanderman jr. (1896-1965) was pianist. Hij gaf onder meer les aan het Amsterdams Conservatorium en heeft aldaar meerdere beroemde musici opgeleid, onder wie Theo Bruins, Reinbert de Leeuw, Hans Vonk en Edo de Waart.
Martinus Vermeulen (7 maart 1859 tot 30 november 1925) was organist van 1889 tot 1925. Hiervoor was hij vanaf 1879 organist van de Hervormde Kerk te Zegveld. Hij was werkzaam als orgelbouwer. Bracht in 1911 in het orgel van de Petruskerk een derde klavier aan. Daarbij maakte hij gebruik van een oude eiken windlade en gebruikte ook historisch pijperk. Dit manuaal werd in 1968 weer verwijderd. In de Ontmoetingskerk te Kamerik staat nog één van zijn orgels. Andere orgels van Martinus Vermeulen vinden we onder meer nog in Nes (1906), Warffum (1906), Broek (1907), Parrega (1907), Zunderdorp (1907), Eck en Wiel (1909), Bakkeveen (1910), Bierum (1910) en Schildwolde (1915). Hieruit blijkt wel, dat Vermeulen onder meer opdrachten kreeg uit Groningen en Friesland. Vermeulen maakte bij deze orgels veelvuldig gebruik van oudere onderdelen. In 1920 verleende hij als organist van de Petruskerk medewerking aan een concert door het in 1918 opgerichte Chr. Gemengde Zangvereeniging ‘Oefening en Stichting’: hij gaf een uitvoering van orgelwerken van J. Hooft en Samuel de Lange, voorts een improvisatie. Ook in zijn laatste levensjaar 1925 verleende hij nog medewerking aan een concert van ‘Oefening en Stichting’ (op 25 februari). Tijdens dit concert speelde bovendien zijn zoon Pieter mee.
Pieter Vermeulen (28 juli 1890-1974) was organist van 1926 tot 1936. Publiceerde bij Ph. Zalsman te Kampen: Compositieën voor Orgel of Harmonium (twee delen). Band I : Eere zij God / Fantasie over “Eere zij God / Fantasie et Fuga in D-mol / Postludium in C-dur / Chromatisch Andante in D-dur. Band II : Fantasie in D-dur / Feestspel in C-dur / Andante in G-dur / Postludium in C-dur. Was als orgelbouwer voornamelijk werkzaam in het onderhoud van kerkorgels, ook was hij handelaar in orgels en harmoniums. Later verkocht hij bovendien elektronische orgels. Hij had een markant sikje, dat de laatste jaren helder wit van kleur was. Hierdoor werd hij door Woerdenaren ook wel “Sik-Vermeulen” genoemd. Door deze aanduiding wist iedereen meteen wie er bedoeld werd. De laatste jaren van zijn leven wandelde hij veel door de stad met een wandelstok. Zelf heb ik het genoegen gehad hem nog meerdere keren te ontmoeten, onder meer bij de aanschaf van een elektronisch orgel voor een familielid, in de grote winkel aan de Voorstraat. In deze winkel stonden naast een groot aantal elektronische orgels destijds ook enkele kleine pijporgels opgesteld.
Anne Marthen ten Hoeve (1909-1996) was afkomstig uit Friesland. Hij was organist van 1936 tot 1979. Hij bespeelde het Bätz-orgel ruim 42 jaar. Reeds in 1945 was hij actief als dirigent van het Hervormd Kerkkoor. In het dagelijks leven was hij werkzaam als docent Engels aan de Chr. Scholengemeenschap “F. Kalsbeek” te Woerden. Zijn zoon Bert ten Hoeve was tot 2009 tweede organist van de Ev.-Lutherse Kerk te Woerden.
Herman van Vliet (17 januari 1941 tot 26 mei 2018) was organist van 1979 tot 1990. Studeerde aan het Utrechts Conservatorium bij Cor Kee, Willem Mudde en Stoffel van Viegen. Hij volgde ook lessen bij Feike Asma. Van 1964 tot 2006 was hij organist van de Sint Michaëlskerk te Oudewater. Van 1990 tot 2011 was hij organist van de Sint Joriskerk te Amersfoort. Zijn orgelspel is op een groot aantal cd’s vastgelegd. Hij gaf concerten in geheel Nederland, maar ook in Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Canada en de Verenigde Staten. Hij ontving voor zijn verdiensten voor de Franse orgelcultuur de medailles brons (1983), zilver (1990) en verguld (1998) van de Société Académique “Arts, Sciences, Lettres” te Parijs. In 2014 ontving hij de Sint Jorispenning van de stad Amersfoort.
Ad van Pelt (geb. 1960) is organist van de Petruskerk sinds 1986. Vanaf 1997 organiseert hij in de Petruskerk een Bach- en Mozartfestival. In deze reeks concerten zijn tot nu toe ruim 450 concerten in de Petruskerk gegeven. Van 1998 tot 2009 was hij dirigent van het Hervormd Kerkkoor. Daarnaast is hij organist van de Maranathakerk te Woerden, de Oude Kerk te Huizen en de Hervormde Kerk te Nieuwkoop. In 2007 ontving hij voor zijn verdiensten voor de Franse orgelcultuur de bronzen medaille van de Société Académique “Arts, Sciences, Lettres” te Parijs. In 2016 mocht hij zijn 40-jarig jubileum als organist gedenken. Ter gelegenheid daarvan ontving hij het “gouden draaginsigne”, op voordracht van het College van Kerkvoogden van de Hervormde Gemeente te Woerden. In dat jaar verscheen ook een cd van het Bätz-orgel.
Henk Hilgeman (geb. 1962) was organist van 1986 tot 2006. Daarnaast was hij vanaf 1979 organist van de Maranathakerk en vanaf 1984 van de Hervormde Kerk te Kamerik. Vanaf 1997 was hij dirigent van het Chr. Gemengd Koor Chaverim te Woerden. In 2006 beëindigde hij deze activiteiten, waarna hij in 2007 werd benoemd tot organist van de Gereformeerde Kerk De Open Poort te Harmelen en de Hervormde Kerk in Nieuwegein-Noord.
Annelies van Zoelen-Kuus (geb. 1967) is organiste vanaf 1986. Sinds 1984 is zij bovendien organiste van de Maranathakerk. Ze was vele jaren dirigente van het kinderkoor De Burning Candles te Woerden. In 2009 mocht zij haar 25-jarig jubileum als organiste gedenken. Bij die gelegenheid mocht zij het “zilveren draaginsigne” in ontvangst nemen.
Hendrika Veerman (geb. 1962) was organiste van de Petruskerk en de Maranathakerk van 1990 tot 1998. Ze studeerde de hoofdvakken orgel en schoolmuziek aan het Utrechts Conservatorium bij Kees van Houten. Momenteel is zij organiste van de Oude Kerk te Huizen en de Dorpskerk te Blaricum. In 2005 ontving zij het “zilveren draaginsigne” wegens haar 25-jarig jubileum als organiste te Huizen.
Nico van der Kooij (geb. 1960) is organist van de Petruskerk sinds 1988. Bovendien is hij organist van de Maranathakerk en daarnaast ook van de Hervormde Gemeente te Hazerswoude. Voorheen was hij vanaf juni 1974 tot 2004 organist van de Hervormde Kerk te Noorden en van 2003 tot 2009 van de Hervormde Kerk te Harmelen. In 2014 mocht hij zijn 40-jarig jubileum als organist gedenken, daarbij mocht hij het “gouden draaginsigne” in ontvangst nemen, op voordracht van het College van Kerkrentmeesters.
Kees Bruggeman (geb. 1960) is organist van de Petruskerk sinds 1990. Hij is bovendien organist van de Maranathakerk. Voorheen was hij vanaf 23 mei 1974 organist van de Nieuwe Kerk en vanaf 1977 in de Grote Kerk te Hilversum. Vanaf 1988 was hij organist van de Goede Herderkerk te Ridderkerk. Vanaf 1994 is hij ook organist in Woerdense Verlaat. Op 23 mei 2014 mocht hij zijn 40-jarig jubileum als organist gedenken. Bij die gelegenheid mocht hij het “gouden draaginsigne” in ontvangst nemen.
Marnix van der Ploeg (geb. 1974) is organist van de Petruskerk sinds 2009. Daarnaast is hij organist van de Maranathakerk, de Opstandingskerk en de Kruiskerk te Woerden.
Henk van Lingen (geb. 1960) werd in 2009 benoemd tot reserve-organist van de Hervormde Gemeente te Woerden. Daarnaast is hij als organist verbonden aan de Grote of Nicolaaskerk te IJsselstein, alwaar hij vaste bespeler is van het drie-klaviers Van Vulpen-orgel.