Recensies voor 2000

Hier volgen enkele recensies van voor 2000, gepubliceerd in het “Reformatorisch Dagblad”

14. Marie-Louise Langlais – Het kleine Blondeau-orgel in Roquevaire (14 stemmen, 2 klavieren) werd in 1997 door de ambitieuze orgelbouwer Daniel Birouste tot een reusachtig instrument met 72 stemmen, verdeeld over vijf manualen en pedaal, omgebouwd. De klavieren hebben een omvang van vijf octaven. Dat is meer dan gebruikelijk, maar verscheidene orgelcomposities van hedendaagse componisten vereisen deze omvang. De cd “Marie-Louise Langlais joue oeuvres de l’Ecole de Sainte Clotilde” geeft een overzicht van de muziek van “De school van de St. Clotilde te Parijs”. De weduwe van Jean Langlais opent met een gedegen uitvoering van het “Troisième Choral” van César Franck. Je zou menen met een orgel van Cavaillé-Coll te maken te hebben. Deze gunstige indruk wordt nog kracht bijgezet door de interpretatie van de “Prélude” en de “Cantilène” uit “Trois Pièces” van Gabriel Pierné. Van diens opvolger, de componist Charles Tourne­mire, volgt een indrukwekkende uitvoering van het “Choral-Poème ‘Eli, Eli, lamma sabachthani'”. Tournemire hield er een lovenswaardig motto op na: “Alle muziek die niet de verheerlijking van God tot doel heeft, is nutteloos”. Marie-Louise Langlais (1943) is een vooraanstaand orgelvirtuose. Ze studeerde orgel aan de beroemde Scola Cantorium te Parijs bij Jean Langlais (1907-1991), met wie ze in 1979 trouwde. Ze specialiseerde zich in vertolking van de muziek van haar echtgenoot en kan daarom als geen ander als een autoriteit op dit gebied worden beschouwd. Volkomen terecht vullen composities van Jean Langlais de helft van deze cd. Na twee werken uit de jaren dertig: het beroemde “Te Deum” en “La Nativité” uit “Poèmes Evangéliques” volgt de grote “Troisième Symphonie”, die Langlais in 1959 componeerde na een concertreis door de Verenigde Staten en in 1976 grondig omwerkte. Een indrukwekkend werk waarin Langlais blijk geeft over een eigen muzikale taal te beschikken, vooral in de beide laatste delen van deze symfonie: “Un dimanche matin à New York” (een zondagmorgen in New York) en “Orage” (een onweer en een tropische storm in Florida). De weergaloze akoestiek draagt ertoe bij, dat deze cd een aanwinst is voor iedere liefhebber van romantische en hedendaagse Franse orgelmuziek. Een zeer goed verzorgd booklet, voorzien van prima foto’s en reproducties van de componisten en de organiste completeert het geheel. – N.a.v. “Marie-Louise Langlais joue oeuvres de l’Ecole de Sainte Clotilde”; Blondeau-Birouste-orgel; St.-Vincent te Roquevaire (F); Festivo, Amersfoort; FECD 164. – [Drs. J.A. van Pelt – 13-9-1999]

13. Johann Sebastian Bach – Mag je een klavecimbelwerk van Bach op een orgel uitvoeren? Kun je dat maken? Hoe moet je dat aan de luisteraar verkopen? Op deze vragen geeft Abram Bezuijen een overtuigend antwoord door een uitstekende uitvoering van Bachs “Goldberg-variaties” te geven op het Schnitger-orgel te Weener. Daarnaast noemt het booklet enkele aspecten die ervoor pleiten het werk op orgel uit te voeren: de stemmen kunnen worden verdeeld over handen en voeten en met registratiemogelijkheden is het mogelijk verschillende klankkleu­ren aan te brengen, waardoor een afwisselender resultaat dan bij een uitvoering op klavecimbel wordt behaald. Op zich is dit een pleidooi voor het feit dat er wellicht méér klavecimbelwerken van Bach op orgel kunnen worden gespeeld. Wat dat betreft ligt er nog een schat aan mogelijkheden: vele toccata’s, preludes, fuga’s, suites en inventies, die de Thomascantor eigenlijk voor klavecimbel schreef, zouden ­naar analogie van deze inspeling best een uitvoering op orgel verdienen. Het zou de bekendheid van Bachs muziek kunnen vergroten. De Goldberg-variaties behoren tot zijn meesterwerken. Niet voor niets verzorgde Bach in 1742 een uitgave van dit werk, onder de titel “Clavierübung IV”. We hebben hier te doen met een zeer bijzonder werk, met een hoge moeilijkheidsgraad. Het bestaat uit een aria met dertig variaties, waarin Bach op alle mogelijke manieren heeft gezorgd voor afwisseling: verschillen in melodie, ritme, maatsoort, harmonie, karakter, vorm, tempo, tonaliteit en vorm. Het prachtige Schnitger-orgel (1710) is een zeer goede keuze voor dit werk. Het bezit de benodigde kamermuzikale registratiemogelijkheden. De akoestiek is helder en direct. Door dit alles is geschakeerd orgelspel mogelijk, waarbij de verschillende registers goed kunnen worden gedemonstreerd. Stijlvol orgelspel, goede tempi en afwisselende articulaties dragen bij tot het goede resultaat. Het booklet bevat een duidelijke beschrijving van het werk, het orgel, de organist en het bevat prima foto’s. Ook de registraties zijn vermeld. Al met al een waardevolle uitbreiding van de collectie van de Bach-verzamelaar. Alle waardering voor de goede verzorging van dit initiatief. – N.a.v. “J.S. Bach – Goldberg Variations” door Abram Bezuijen; Schnitger-orgel; Georgskir­che te Weener; VLS Records, Beilen; VLC 0598. – [Drs. J.A. van Pelt – 28-6-1999]

12. Margreeth Chr. de Jong – Op de cd “Romantic Organ Music” is Margreeth C. de Jong te horen op het Van Leeuwen-orgel in de Nieuwe Kerk te Middelburg in een fraai programma met romantische orgelmuziek uit de 19e en 20e eeuw. Begonnen wordt met de Vierde Sonate van Felix Mendelssohn-Bartholdy. In het eerste deel van dit werk is het plenum helder geregistreerd. Mede hierdoor is het stemmenweefsel goed te volgen. Het virtuoze slotdeel laat een diepe indruk achter. Uitgekiende fraseringen en zeer nauwgezette timing dragen hieraan bij. Ook van het “Benedictus”, opus 59/9, van Max Reger en het “Thème et Variations”, opus 115, van Enrico Bossi, zijn indrukwekkende uitvoeringen opgenomen. ­Van de minder bekende Franse componist Henri Mulet volgen twee stukken uit “Esquis­ses byzantines”. Werken die in Middelburg prima uit de verf komen. De organiste geeft er een waardige uitvoering van. Vooral ­de wervelende toccata “Tu es Petra” komt zeer trefzeker over: de compositie begint enigszins ingehouden, maar wordt geleidelijk opgebouwd, totdat een hoge graad van harmonische spanning wordt bereikt. De bekende “Cortège et Litanie” van Marcel Dupré geeft aan deze cd meerwaarde. De overstap naar het Nederlandse repertoire wordt gevormd door de “Merck toch hoe sterck”-variaties van Cor Kee, als een hommage aan deze in 1997 overleden orgelmeester. De organiste levert boeiend orgelspel af. Ook stellen de klankmogelijkheden van het Van Leeuwen-orgel geenszins teleur, alhoewel we onmiskenbaar te maken hebben met een orgel uit 1954, dat uiteraard een kind van zijn tijd is. Toch blijkt met deze cd dat dit instrument zeer goed geschikt is als medium voor respectabele interpretaties. Tot slot een compositie van de organiste zelf, geheel in de stijl van de Franse Romantiek, “Fantaisie sur le ‘Guillaume de Nassau’ “, opus 5. Aanvankelijk horen we korte fragmenten, maar allengs langere frasen uit onze nationale hymne, steeds voorzien van een flamboyante harmoniek. Het booklet bevat uitstekende toelichtingen van de hand van de musicoloog dr. Albert Clement. – N.a.v. “Romantic Organ Music” door Margreeth Chr. de Jong; Van Leeuwen-orgel; Nieuwe Kerk te Middelburg; Jubal CD ZV 98212-2. – [Drs. J.A. van Pelt – 11-1-1999]
11. Bernard Winsemius – Op het orgel van de Nieuwe Kerk te Amsterdam zijn werken uit de Noord-Duitse barok­ zeer goed te realiseren. De cd “North German Baroque”, opgenomen op dit instrument, is een lovenswaardig initiatief. Winsemius opent met een fraaie uitvoering van drie werken van Bruhns. Eerst het Preludium in e (de kleine). Daarna de ­­­koraalfantasie “Nun komm’ der heiden Heiland”. In dit bijzondere werk laat Winsemius uitermate fijnzinnig spel horen, in combinatie met uitgebalanceerde registraties. De vierdelige structuur van deze koraalfantasie komt goed uit de verf. In de uitvoering van het indrukwekkende Preludium in G komt de vorm helaas iets minder hecht over. Dit is mede aan ­­­­­­­­­de talrijke wisselingen van registratie te wijten.­­­­­ In “Vater unser im Himmel­reich” van Böhm speelt Winsemius gelukkig weer fraai en stijlvol. ­­­­­­­Buxtehude is met vier werken vertegenwoordigd. Van de virtuoze Toccata in F (BuxWV 156) geeft Winsemius een pakkende en zeer afwisselende uitvoering. Vervolgens beluiste­ren we drie koraalbewerkingen. Met name in het eerste vers van “Ach Gott und Herr” bereikt Winsemius een hoge graad van perfectie, waarin alle benodigde ingre­diënten voor een goede vertolking in de juiste verhouding aanwezig zijn. ­­­­­Van Weckmanns zevendelige koraalvariatiereeks over “Es ist das Heil uns kommen her” zijn de ­­eerste drie verzen opgenomen. Vooral in het tweede vers, een mees­terlijke compositie, waarin de componist op een verbluffende wijze de canontechniek heeft toepast, komt Winsemius ­tot een zeer fraaie vertolking. Ook in de bekende drie verzen over “Ach Herr mich armen Sünder” bereikt Winsemius zeer grote hoogten. Tot slot klinkt de Toccata in C (BWV 566) van Bach. Dat dit werk, geheel op de Noord-Duitse leest ge­schoeid, in dit programma is opgenomen, is volkomen terecht. Het Praeludium speelt Winsemius wat mij betreft iets te robuust. Gelukkig wordt de eerste fuga weer fris en duidelijk ingezet, met een lichte registratie. J­­ammer dat de toegepaste registraties niet in het booklet staan. De toelichtende tekst is lezens­waar­dig. – N.a.v. “North German Baroque”, Bernard Winsemius; Schonat/Van Hagerbeer-orgel Nieuwe Kerk te Amsterdam; Intersound 1014. – [Drs. J.A. van Pelt – 24-4-1998]
10. Gustav Leonhardt – Reeds in de jaren zestig en zeventig was het spel van Gustav Leonhardt toonaange­vend. Hij stond bekend als een pio­nier op het gebied van de au­then­tieke uit­voe­rings­prak­tijk, zowel op orgel als op klave­cimbel. Hij heeft echter nooit contact met het publiek ge­zocht. In zijn cd-book­lets vinden we daarom gewoonlijk geen woord over zijn respec­tabele staat van dienst. Op zich een lovens­waardig principe: goede wijn be­hoeft immers geen krans. Vanaf 1947 studeerde hij te Basel. Daar ontdek­te hij de grote voor­de­len van authentieke instru­menten voor de uitvoe­ring van oude muziek. Ook maakte hij er onder meer kennis met Nicolaus Harnoncourt, met wie hij later alle kerke­lijke canta­tes van Bach op cd zou vastleggen. In 1951 werd hij pro­fessor voor klavecim­bel te Wenen. Vanaf 1954 was hij docent aan het Swee­linck Conserva­torium te Amster­dam. In 1981 volgde de benoeming als orga­nist van de Amsterdamse Nieuwe Kerk. Na zijn Oostenrijkse jaren maakte Gustav Leon­hardt verschillende opnamen van Oostenrijkse orgels. Ook op de cd ‘Historic Organs of Austria’ bespeelt hij twee fraaie histori­sche Oostenrijkse orgels, die onlangs zijn gerestau­reerd. Het uitgelezen programma met bijzondere orgelmuziek bevat werken van onder anderen Erbach, Frober­ger, Fischer, Kerll, Muf­fat, Pachelbel en Speth. Leonhardt maakt de hooggespannen verwachtingen waar: Hij speelt stijl­vol, registreert helder en articuleert duide­lijk, waardoor de structuur van de composities goed te volgen blij­ft. Leonhardt zorgt voor een vitale, boei­ende, veer­krach­tige en soms zelfs dansante voordracht. Op smaak­volle wijze, maar niet overdadig, voegt hij ver­sie­ringen toe. De 69-jarige musicus blijkt nog tot een flexibele, ‘jeug­di­ge’ interpre­tatie in staat te zijn. Soms is die zeer virtuoos. Over de hele linie is zijn vertolking van de muziek ragfijn en nauw­keurig. Helaas vinden we in het booklet geen informa­tie over de compo­nisten en hun werk. Jam­mer, want juist bij zo’n inte­res­sant pro­gramma zou je daar graag wat over willen lezen. Geluk­kig bevat het booklet wél een vrij uitge­breide beschrij­ving van de orgels en een over­zicht van alle toege­paste regis­traties. – N.a.v. “Historic Organs of Austria”; orgels te Schlägl en Klosterneuburg; Gustav Leon­hardt, orgel; Sony Classical; SK 68262. – [Drs. J.A. van Pelt – 21-11-1997] 

9. Charles Tournemire – Een grootscheepse onderneming. Dat kan het worden. Een cd-opname van het grootste orgelwerk van Charles Tournemi­re: l’Or­gue Mysti­que, gecomponeerd in de jaren 1927-1932. Tour­nemire was één van de be­lang­rijkste 20e eeuwse Franse orga­nisten. Hij componeer­de voor iedere zondag en feest­dag waarop het orgel in de Rooms katholieke-litur­gie wordt be­speeld, een serie composities. In totaal schreef hij voor 51 dagen van het kerkelijk jaar een serie orgelwerken. Elk van deze dagen voorzag hij van vijf delen. In totaal be­staat­ dit gigantische opus van Tournemire dus uit ruim 250 delen. Daar­mee is het uiteraard één van de grootste cycli uit de gehele orgel­lite­ra­tuur. Een inte­grale opname past op circa 12 cd’s. Op deze eerste cd werden door Tjeerd van der Ploeg 21 delen uit de cyclus rond Pinksteren vastgelegd. Het wordt gespeeld op het bekende orgel van de St.Pierre te Douai (uit 1922) van de Parij­se orgelbouwer Mutin, de opvol­ger van Ca­vaillé-Coll. Charles Tournemire studeerde onder meer bij Franck. In 1898 werd hij benoemd tot organist aan de St.Clotil­de in Parijs, het orgel van zijn leermeester. Hij componeerde aanvankelijk in een stijl die voortbor­duurde op die van Franck, maar was daarnaast voortdurend op zoek naar ver­nieuwingen: zijn compo­si­ties wijzen duidelijk in de rich­ting van Du­ruflé en Messi­aen. Evenals Vierne maakte hij ook ‘uit­stapjes’ naar harmo­nisch ver verwijderde terrei­nen. Mede daar­door ligt zijn muziek niet altijd meteen gemak­ke­lijk in het ge­hoor. Veel van zijn werken gaan pas goed tot onze ver­beel­ding spre­ken wanneer we de muziek meerdere keren beluis­terd heb­ben. Het orgel te Douai is zeer ge­schikt voor deze bijzondere muziek. Het heeft een warme, grondtonige klank. Het be­schikt over een zeer rijk gescha­keerd palet aan regis­tra­tie-moge­lijkhe­den. De akoestiek is gun­stig. De opname is ruimte­lijk. Het booklet ver­schaft op een kernachtige wijze zinvolle infor­ma­tie (met goede foto’s) over de componist, de muziek en de musi­cus. Dit eerste initiatief verdient navolging. Wat mij be­treft mogen de vol­gende volu­mes er alle­maal komen. – N.a.v. “L’Orgue Mystique, Charles Tournemire, vol.1”; Mutin-orgel St.Pierre te Douai; Tjeerd van der Ploeg, orgel; VLS Records, Bei­len; VLC 0595. – [Drs. J.A. van Pelt – 1-1997]
8. Erwin Wiersinga – Een interessante combinatie. Werken van drie belangrijke twintigste-eeuwse Franse organisten: Langlais, Litaize en Du­ruflé, door Erwin Wiers­inga gespeeld op het Schyven-orgel (uit 1874) te Laken (Brus­sel). Van Langlais wordt om te begin­nen het bekende “Te Deum” met grote zeg­gingskracht tot klin­ken ge­bracht. Vervol­gens de minder bekende “Trois Poèmes Evangéli­ques”. Met name in de introver­te delen maakt deze muziek ­een diepe indruk. Het ge­bruik van specifieke regis­traties (zoals de voix céles­tes) draagt bij tot de mys­tie­ke sfeer. In het derde deel, dat is geïnspi­reerd op het grego­ri­aans, wordt toege­werkt naar een fraaie climax. De overdaad aan klanken blijft goed te volgen. Van Litaize speelt Wiersinga twee delen uit de “24 Pré­ludes liturgiques”. Zeer waarde­vol­le stukken die het be­slist waard zijn om vaker te worden beluis­terd. Met name het “Alle­gr­etto”, dat eveneens op het gregoriaans is gebaseerd. Deze vroege werken van Litaize kenmerken zich door een tradi­ti­onele rit­miek en een gematigd moderne harmo­niek. Een veel moderner klankidioom daarentegen horen we in de “Prélude et Danse Fuguée” (uit 1964), waarvan de slotfrase zeer indruk­wek­kend wordt uitgevoerd. Als laatste werk staat de “Sui­te pour Orgu­e” van Duruflé geprogrammeerd. Duruflé schreef zeer weinig, maar wát hij schr­eef, was uit­zon­der­lijk goed. Dat geldt zeker ook voor dit werk, waarvan Wiersin­ga een zeer knappe vertol­king van levert, vooral van de Pré­lude. Maar ook in de werve­lende Toccata wordt de span­nings­boog goed aangelegd. Het Schyven-orgel in de Onze Lieve Vrouwekerk te Laken (Brussel) is zeer geschikt voor deze Franse twintigste-eeuwse wer­ken. Het heeft een warme, grondtonige klank en be­schikt over een behoorlijk gescha­keerd palet aan regis­tra­tiemoge­lijkhe­den. De akoestiek is gun­stig. De opname is ruimte­lijk. Het booklet ver­schaft zinvolle infor­ma­tie, met een goede foto van de speeltafel en een tekening van het orgelfront. – N.a.v. “Langlais-Litaize-Du­ruflé”; Schyvenorgel Onze Lieve Vrouwe­kerk te Laken (Brus­sel); Erwin Wiersinga, orgel; VLS Records, Bei­len; VLC 0495. – [Drs. J.A. van Pelt – 24-4-1996] 
7. Willem van Twillert – Het prachtige Hinsz-orgel uit 1733 in de Petruskerk te Leens kan worden gerekend tot de mooiste orgels van ons land. Op de cd “Musicq voor het orgel” bespeelt Willem van Twillert dit unieke instrument in een fraai program­ma met composi­ties uit het eind van de zeventiende tot het begin van de negen­tiende eeuw. Van Twillert levert hiermee een warm plei­dooi voor deze minder bekende periode die de scha­kel vormt tussen Barok en Roman­tiek. De achttiende eeuwse, zogenaamde “ga­lan­te stij­l”, ken­merkt zich onder meer door sier­lijkheid en licht­voetig­heid. Terwijl in de Barok de poly­fonie hoogtij vierde, krijgt in deze periode de melo­die steeds meer aan­dacht. Volko­men terecht komt deze stijl de laatste jaren steeds meer in de belang­stel­ling te staan, mede dankzij cd’s als deze. Een groot deel van het programma is opgebouwd uit koraal­bewerkingen van componi­sten als Ad­lung, Kellner en Mar­purg, afgewisseld met twee praeludia van Kittel, een lichtvoe­tig Con­certo van Gerber en enkele trio’s van Sorge en Rembt. De Barok komt aan bod in drie verzen over “Ach wir armen Sünd­er” van Weckmann, waarin onder meer de prachtige Cornet 2′ van het pedaal te beluisteren is. Van Schnei­der, een Bach-leer­ling, horen we het Praelu­dium und Allabreve G-dur, waarin het compo­si­tori­sche vakmanschap van de leer­mees­ter duide­lijk door­klinkt. Het programma wordt waardig besloten met Ein­lei­tung, Thema und Varia­tionen van de vroeg-roman­ticus Hesse. Van Twillert speelt smaakvol, gevarieerd, vitaal en steed­s duide­lijk gearticuleerd. Daarbij houdt hij goed reke­ning met de gun­stige akoes­tiek. De prachtige solo-registers dul­ci­aan, vox huma­na, sexqui­alter en na­sard dragen in hoge mate bij tot de char­mes van het orgel. Maar het is vooral ook het helde­re en door­zichtige plenum dat sub­stan­tieel bijdraagt tot de inter­natio­nale faam van dit beroemde werk van Hinsz. Het booklet verschaft interes­sante infor­ma­tie, met goede foto’s en afbeeldingen. Helaas ontbreken de registra­ties. – N.a.v. “Musicq voor het orgel”; Hinsz-orgel Pe­trus­kerk te Leens; Willem van Twillert, orgel; VLS Records, Beilen; VLC 0794. – [Drs. J.A. van Pelt – 10-2-1995]
6. Appingedam – Ter gelegenheid van het 250-jarig bestaan van het Hinsz-orgel te Appingedam verscheen onlangs een afwisselende cd met Nederlandse en Duitse orgel- en beiaardwerken uit de 18e eeuw, uitgevoerd door Adolph Rots, sinds 1983 can­tor/o­r­ga­nist en beiaar­dier van deze Nico­laïkerk. Mede­werking wordt ver­leend door de so­praan Jitske Steen­dam. ­Op de beiaard wordt een uitvoering gegeven van onder andere de koraalbe­werking “Nun danket alle Gott” van Johann Eggert en een “Ou­ver­tu­re” van Ger­hardus Having­ha, organist en klok­ke­nist te Appin­gedam van 1718 tot 1722. Jitske Steen­dam brengt een prachtige cantate van Tele­mann en twee aria’s van Conrad Hurle­busch ten gehore. Hoewel de aria’s eigen­lijk met strijkin­stru­men­ten dienen te worden uitge­voerd, klinken deze werken met orgelbege­leiding toch ook zeer accep­ta­bel. Het fraaie Hinsz-orgel is solis­tisch te beluis­teren in onder andere een “Ouver­tu­re” in Fran­se stijl van Jacob Lus­tig, van 1728 tot 1796 orga­nist van de Marti­ni­kerk te Gronin­gen. Vooral in de koraal­be­wer­king “Chri­ste, der du bist Tag und Licht” van Georg Böhm wordt heel creatief gebruik ge­maakt van de vele moge­lijk­heden van het instrument. Aan het slot van het pro­gramma vormt een vrij­wel onbe­ken­de “Fuga in Bes” van J.S. Bach (BWV 955) een waar­dig besluit van de cd. Het booklet is voorzien van prima foto’s. Het ver­schaft lezens­waardige infor­matie over de in­stru­men­ten, de werken én de uitvoe­ren­den. De regis­tra­ties zijn over­zichte­lijk weerge­geven. De akoes­tiek van de hallenkerk is voorbeel­dig. De orgel­wer­ken zijn zó geko­zen, dat het ontbre­ken van een vrij pedaal niet als een gemis wordt erva­ren, te meer daar er wél regelma­tig gebruik wordt gemaakt van de Bourdon 16′ van het Hoofd­werk. Adolph R­ots speelt stijl­ge­trouw, nergens ge­haast of onrus­tig, goed gearticuleerd en met rijk ge­schakeer­de agogi­sche accen­ten. De opname (ook de buiten-opname van de bei­aard) is zonder meer goed te noemen. Aardig dat op sommige momen­ten naast het beiaard­spel ook het ge­tjilp van vogels wordt waar­genomen! – N.a.v. “250 jaar Hinsz-orgel Nicolaïkerk Appingedam”; Adolph Rots, orgel, beiaard; Jitske Steendam, sopraan; VLS Records, Beilen; VLC 0594. – [Drs. J.A. van Pelt – 25-11-1994]

5. Heinrich Schütz – Hier hebben we een cd met tien prachtige motetten van Schütz (1585-1672), uitgevoerd door “Pro Cantione Antiqua”, bestaande uit twee coun­ter-teno­ren, drie tenoren en twee bassen. Mede­wer­king wordt ver­leend door het “London cornett and sack­but ensemble” met vijf baroktrombo­nes en de “Restora­ti­on Acade­my” met barokviolen, luit, violone, basviool en orgel­conti­nuo. Schütz was de grootste componist van protes­tantse kerkmu­ziek vóór Bach. Hij combineerde de stijl van zijn Venetiaanse leermees­ter, Giovanni Gabrieli, met die van Noord-Duitse barok en bracht die tot een ongeëve­naard hoog niveau. Het programma wordt op stralende wijze begonnen met het prach­tige kerstmotet “Hodie Christus natus est” voor zes stem­men en ­conti­nu­o. In het aan­grijpende motet “Fili mi, Absalon”, waarin David treurt over Absalom, wordt de indrukwekkende inlei­ding gespeeld door de trombones. De woor­den van David worden gezongen door een bas en begeleid door orgel, basviool en trombo­nes. Het motet “Ich danke dir, Herr” is een blij­moe­dig loflied, waarin een beweeg­lijke rit­miek en een afwis­selen­de metriek naar voren komen. Vervolgens horen we in het kerst­motet “Der Engel sprac­h”, met de bekende woor­den van de engel tot de herders (uit Lucas 2), daad­werke­lijk grote blijd­schap, die nog bijzon­dere luister wordt bijge­zet door de plech­tige klank van de trombo­nes. Met het motet “Selig sind die Todten”, voor zes stemmen en continuo, wordt de cd op voor­beel­dige wijze beslo­ten. Jammer dat de Schütz Werke Verzeichnis-nummers (SWV) niet in het booklet vermeld staan. Gelukkig staan wél de teksten volledig afgedrukt, met een Engelse vertaling. Op deze zeer mooie cd wordt zuiver gemusiceerd, met aandacht voor details en in overeen­stemming met de barok­ke uitvoe­ringspraktijk. De teksten zijn duidelijk verstaan­baar, de ver­schil­lende in­stru­menten zijn onderling goed te onder­scheiden en goed in verhou­ding. De opname uit 1979 werd dus volkomen terecht heruit­gege­ven op cd. – N.a.v. “Schütz, 10 Motets”; Pro Cantione Antiqua o.l.v. Edgar Fleet; ondon Cornett and Sackbut ensemble; Restoration Acade­my; Alan Cuckston, orgelcontinuo; ASV Quicksilva CD QS 6105. – [Drs. J.A. van Pelt – 2-9-1994]

4. Zuid-Tirol – De organist Franz Haselböck zet zich in voor minder bekende werken uit verschillende stijlen. Op deze cd speelt hij “ten onrechte vergeten composi­ties uit Zuid-Tirol”. Hiervoor maakt hij gebruik van orgels uit het onderhavige gebied. In het booklet vinden we een korte beschrijving van de orgels met de dispo­sities. Het gaat om vier middelgrote orgels te Bozen, Brixen, Gries en Toblach, gebouwd in de jaren zestig tot tachtig. Met uitzon­dering van het orgel in Boz­en, zijn ze gebouwd in een histori­sche kas. Helaas ontbreken in het book­let de foto’s van de orgel­s, alsmede de registraties. Op de voorzijde staat wel een kaartje van Zuid-Tirol. Hierop staan de namen van de genoemde plaat­sen aangege­ven met een klein rood stipje. Begonnen wordt met drie werkjes van Paluselli, een tijd­genoot van Mozart: Flötenuhr-achtige stukjes in de stijl van Haydn. Vervolgens drie korte “Präludie­n” van Ladur­ner, die door Mendelssohn beïnvloed lijken te zijn. Vooral het tweede preludium wordt door Haselböck mooi uitgevoerd op de regaal van het Borst­werk. Van een anoniem componist uit de 18e eeuw wordt vervolgens een “Sona­te in F” uitgevoerd: een aange­naam stuk, met een boei­ende afwis­seling in melodiek, rit­miek en harmoniek. Dit werk moet beslist zijn ge­schreven door een zeer bekwaam compo­nist en staat opval­lend dicht bij de stijl van Mozart. Daarna horen we van Goller, een tijdgenoot van Reger, diens indrukwek­kende “Fest­prä­lud­ium in Memoriam Anton Bruc­kner”, gebaseerd op motieven uit Bruckners vijfde symfo­nie. De stijl van Goller doet sterk denken aan die van Reger. De harmo­niek ver­loopt echter minder grillig. Met het “Coro trion­fale” van Hartmann von der Lan-Hochbrunn, compo­nist van onder meer oratoria, wordt de cd op een waardige wijze besloten. Het spel van Franz Haselböck is over de hele linie zonder meer gaaf. Ondanks het feit dat de gespeelde composi­ties niet allemaal van hoog niveau zijn, presenteert Haselböck ze toch op een boeiende wijze. Deze opname uit 1984 werd heruit­gege­ven op cd. – N.a.v. “Orgeln in Südtirol”; Franz Haselböck; Koch Schwann 3-1283-2. – [Drs. J.A. van Pelt – 5-8-1994]

3. Zwitserland – De Zwitserse organisten Annerös Hulliger en Philip Swanton hebben zich ten doel ge­steld onbe­ken­d Zwitsers reper­toire op te sporen en uit te voeren. Tastbaar resultaat daarvan is een cd waarop de beide kooror­gels uit de Kloosterkerk te Muri worden bespeeld. De goed bewaard gebleven orgels, gebouwd in 1744 door Bossart, klinken bijzon­der fraai. In 1962 werden ze gerestaureerd door de firma Metz­ler. Het Evan­ge­lie-orgel heeft acht regis­ters, het Epis­tel-orgel heeft het dubbe­le aantal stemmen. Beide orgels hebben één manu­aal en vrij pedaal. We kunnen de orgels uitgebreid beluisteren in een prach­tig pro­gramma met grotendeels ongepubliceerde 18e-eeuwse werken voor twee toets­in­stru­menten, die worden bewaard in de bi­blio­theek van de Kloosterkerk. Over de compo­nisten is in de meeste geval­len zeer weinig bekend. Enkele werken voor één orgel werden voor deze cd aange­past voor uit­voe­ring op twee orgels. Het pro­gramma wordt geopend met twee korte, eendelige sona­tes van Chiesa en Martini. Vervolgens horen we in twee sona­tes van Lovati en Piazza duide­lijk ver­want­schap met de Epis­tel­sonates van Mo­zart. Daarna komen de zeer fraaie solo-registers van beide orgels bijzonder goed tot hun recht in de prachti­ge “Aria mit 15 Veränderungen’ van Johann Chris­toph Bach. In een anoniem “Concer­tino a due Organi” her­kennen we duide­lijk de lichtvoetige, galante stijl van Carl Philipp Emanuel Bach. In de “Aria Prima” van Johann Xaver Nauss worden de talrijke ver­sie­rin­gen briljant en smaak­vol uitge­voerd. Tijdens het hele programma horen we zeer muzikaal en zangrijk orgelspel dat een grote blijdschap uit­straalt, waarbij boven­dien steeds duide­lijk wordt gearticu­leerd. Er is vol­doende varia­tie in regis­tra­tie. Het samen­spel is steeds per­fect. De kleine toonhoogte-ver­schillen tussen de beide orgels, die soms te horen zijn, doen geen afbreuk aan deze opnamen. Het booklet is voorzien van een fraaie foto’s. De registra­ties staan duide­lijk aange­geven. De opname is akoes­tisch uitermate gun­stig. Tenslotte een min­puntje: de nummers van de tracks 13-16 staan onjuist in het booklet vermeld. – N.a.v. “Die historischen Chororgeln der Klosterkirche zu Muri; Festliche Musik für zwei Orgeln”; Annerös Hulliger en Philip Swanton; Koch Schwann 3-1284-2 – [Drs. J.A. van Pelt – 10-6-1994]
2. Andreas Juffinger – De jonge Oostenrijkse organist Andreas Juffinger speelt op het grote neo-barokke Rieger-orgel van de Suntory Hall in Tokyo orgelwerken van Bach en Mozart. Hij opent met Prelu­dium en Fuga in Es BWV 552 van Bach, speelt het in een goed tempo en weet dit consequent vol te houden. Helaas regis­treert hij de forte-delen vrij zwaar. In het koraal­trio “Herr Jesu Chris­t, dich zu uns wend” BWV 655 brengt hij daaren­tegen zeer licht­voetig spel ten gehore. Helder geregis­treerd, goed gear­ti­culeerd, maar helaas niet in balans en in een behoorlijk hoog tempo. Ook de koraal­bewer­king “Schmücke dich, o liebe Seele” BWV 654 wordt snel gespeeld, met iets te weinig aan­dacht voor details. Juffinger begint in Bachs maje­stu­euze Passa­caglia BWV 562 met een sterke plenum-registra­tie, keert spoedig terug tot een zachtere klank en laat daarop nog vele ingrij­pende regis­tra­tie-wisselin­gen volgen. On­danks het knappe en tech­nisch verdienste­lijke spel van Juffinger, komt dit alles onrustig over. Mozart schreef in zijn laatste levensjaren drie bijzondere orgelwerken. Met name in déze jaren bereikte hij een onover­troffen hoogte. Daarom alleen al zijn Mozarts orgel­werken ruim­schoots de moeite van het beluisteren waard. Mozart accep­teerde de op­dracht tot het schrijven van de stukken om den brode. Hij betreurde het dat ze waren bestemd voor een klein mecha­nisch ‘orgel’ in een klok. In een brief schrijft hij dat het wense­lijk zou zijn, als ze uitgevoerd zouden worden op een groter instru­ment: “…wenn es eine grosse Uhr wäre, und das Ding wie eine Orgel lautete, da würde ich mich freu­en…” Dit laatste heeft Juffinger letterlijk opgevat. Hij kiest in de Fanta­sie KV 608 voor een overdaad aan tongwerken. Hij benadert dit werk als een symfo­nisch stuk. Een kamermu­zi­kale aanpak zou wellicht beter zijn geweest. Geluk­kig registreert hij de Fantasie KV 594 aanmerkelijk mil­der. Sommige delen van dit werk voert hij echter wat gehaast en bijna roman­tisch uit. Hij heeft in enkele moeilijke passages met lastige versierin­gen merkbaar moeite met de techniek. Grote delen speelt hij fraai, met voldoende aandacht voor de drama­tiek, ter­wijl opgewekt­heid en blijmoe­digheid niet ontbreken. De beste pres­ta­tie levert Juffin­ger op deze cd in het lieflijke Andante KV 616. – N.a.v. “Orgel­konzert”; Andreas Juffinger; Koch Schwann, Soest; 3-1211-2. – [Drs. J.A. van Pelt – 11-10-1993]

1. Crescendo – Ter gelegenheid van haar 60-jarig bestaan bracht de Chr. gem. zangvereniging Crescendo uit Tholen onder leiding van Piet Bout een cd uit: “Prijst Zijn Naam”. Medewerking wordt ver­leend door het jeugdkoor Sjaloom onder leiding van Johann Melse en organist/pianist Paul Heijboer. Allereerst is het jubilerende koor te beluisteren in enkele delen uit de “Deut­sche Messe” van Schubert. Het valt op, dat men ruimschoots aandacht heeft besteed aan de betekenis van de woorden. De sopranen bezitten een stralende helderheid. Helaas komt de klank van de bassen soms onvoldoende uit de verf. Ook zingt Crescendo enkele psalmen van Goudimel, prachtige koorwerken waarbij de melodie wordt gezongen door de tenoren. Vooral “Psalm 113” klinkt mooi zuiver. Het muzikale hoogtepunt van deze veelzijdige cd is de dubbelkorige “Psalm 100” van Men­delssohn. Met name het midden­deel, met de prachtige afwis­seling tussen dames- en herenstemmen, klinkt opvallend fraai en licht. Crescendo brengt verder onder andere composities van Schütz, Händel en Mozart ten gehore. Alle koorwerken worden gezongen in het Nederlands, sommige volledig a capella. Sjaloom zingt bijzonder enthousiast. Bij de tweestemmige liederen is echter de boven­stem soms iets te hoog. Ook valt de uitspraak en de articulatie van de jongste koorleden nog te verbeteren, maar gelukkig doen deze details geen afbreuk aan de blijmoedigheid die het koor ten toon spreidt. Hoewel bij beide koren de zuiverheid en verstaanbaarheid soms te wensen overlaat, heeft men beslist een goed eindresultaat behaald. Organist en pianist Paul Heijboer, die in ruime mate als bekwaam begeleider te beluisteren is, speelt als intermezzi een aantal koraalvoorspelen (uit opus 135a) van Reger. Deze miniatuurtjes passen goed bij het klankkarakter van het elek­tro-pneumatische orgel in Halsteren. Met name de zachte kora­len komen er goed tot hun recht. In het volle werk mist het orgel echter warmte en diepte. Het booklet is tamelijk summier. Het verschaft gegevens over het jubilerende koor, ook vinden we er alle teksten. Helaas ontbreekt verder elke informatie over orgel, dirigen­ten, componisten en instrumentalisten. – N.a.v. “Prijst Zijn Naam”, Chr. Gem. Zangvereniging “Crescendo” Tholen o.l.v. Piet Bout; Jeugdkoor “Sjaloom” o.l.v. Johan Melse; Paul Heijboer; STH-CD 19081 – [Drs. J.A. van Pelt – 1993]
Periode 1990-2000:    Recensies uit de periode voor 2000
Periode 2000-2010:     Recensies uit de periode 2000-2010
Periode na 2010:      Recensies uit de periode na 2010

Hier volgen nog enkele recensies van concerten voor de Woerdense Courant (uit de periode 1979-1995):

Jubileumconcert Hervormd Kerkkoor
Het jubileumconcert van het vijftigjarige Hervormd Kerkkoor heeft afgelopen zaterdag vele honderden belangstellenden getrokken. Deze bijzondere mijlpaal in de geschiedenis van het koor heeft over het algemeen een goede indruk nagelaten. In de prachtige Mis in G gr.t. van Franz Schubert werden zeer mooie passages gezongen door de talentvolle sopraan Marjon Strijk, de tenor Hans van Tent en de bas Patrick van Redenborg. Het koor zong, onder leiding van Rigt Dammen, vooral goed in het Benedictus, waarin zelfs de “hoge a” goed uit de verf kwam. Het indrukwekkende Agnus Dei werd zeer verdienstelijk uitgevoerd en mede dankzij de ontroerende soli liet de uitvoering een goede indruk achter. Voorts stond de koraalcantate “Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort” van Dietrich Buxtehude op het programma. Händels feestelijke Te Deum Laudamus besloot het concert. De koorgedeelten werden verdienstelijk uitgevoerd. Het Hervormd Kerkkoor is na vijftig jaar nog steeds zeer actief. Vooral in de zondagse erediensten vervult het regelmatig een belangrijke functie. Meestal staat het in de Petruskerk opgesteld bij het koororgel, op de akoestisch beste positie. Voor het jubileumconcert werd voor één keer afgeweken van deze vertrouwde positie, mede omdat men de nieuwe koorkleding aan het publiek wilde presenteren. Aan het concert werkten verder onder meer het kamerorkest “Continuo” mee, waarbij het orgelpositief werd bespeeld door Haite van der Schaaf. Het geheel was uitstekend in balans met het koor. Fluitist Dirk Belzer gaf een sprankelende uitvoering van het Fluitconcert in G van Pergolesi en deed dat in alle opzichten zeer verdienstelijk. – [Ad van Pelt – 19-10-1995]
Unieke wereldpremière in Woerden door Woerdens Symfonie Orkest
Ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan gaf het jubilerende Woerdens Symfonie Orkest afgelopen zaterdag in de Petruskerk een succesvol jubi­leumconcert. Medewerking werd verleend door het Amster­dams Theater Koor en diverse solisten. De algehele leiding lag in handen van de getalen­teerde diri­gente Annelies Smit. Er werd een afwisselend programma ten gehore gebracht met werken van componisten die qua stijl onderling sterk verschil­len: Cimarosa, Haydn, Elgar, Glinka, Sibeli­us en Jurriaan Andriessen. Juist door de gevarieerde opzet van het program­ma was het voor het publiek des te aangenamer om deze avond mee te beleven. Hoewel bij veel amateur-orkesten dikwijls de zuiverheid, gelijk­heid en de intonatie in veel opzichten te wensen over­laat, viel de klank van het Woerdens Symfonie Orkest al direct in het eerste werk niet tegen. Zoiets is altijd erg belang­rijk. Gelukkig kreeg deze gunstige eerste indruk ook nog een goed ver­volg. Het Woer­dens Symfo­nie Orkest bleek, naast goede strijkers, te beschikken over respec­tabele bespe­lers van hou­ten- en kope­ren ­blaasin­strumenten. Het hoogtepunt van de avond was zonder twijfel de we­reldpre­mière van ‘The Merry Drakes’ van de bekende componist Jurri­aan Andriessen. Een afwisselend muziekstuk, met voldoende varia­tie, veel spannen­de harmonie­ën, veel ver­schil­lende klank­kleu­ren en een pittige ritmiek. De titel van dit bij­zondere stuk, dat speci­aal voor het Woerdens Symfonie Orkest was gecompo­neerd, bete­kent zoveel als ‘De vrolijke Woerdjes’. Het Woerdens Symfonie Orkest gaf er een zeer behoorlijke uit­voe­ring van. Helaas kon de componist, zo liet hij per telegram weten, door ziekte van zijn vrouw, deze unieke wereldpremière niet bijwonen. In enkele delen uit een concert voor twee fluiten en orkest van Cimarosa, werd één van de solo-partijen op virtuoze wijze gespeeld door de 22-jarige Woerdense flui­tis­te Liselot­te Kuling. Liselotte hoopt volgende week dinsdag aan het Swee­linck Con­serva­torium te Amsterdam haar eindexamen uitvoe­rend musicus dwars­fluit af­ te leggen. De tweede fluitpartij werd even vaardig gespeeld door Robert Vroegin­deweij. Ook met de beroemde melancholieke ‘Valse Triste’ van Sibelius behaalde het Woerdens Symfonie Orkest een aanho­renswaardig resultaat. De spanning werd goed opge­bouwd en de lage strij­kers vertolkten hun sonore partijen naar beho­ren. Hoewel de grotere symfonische orkestwerken voor het Woerdens Symfonie Orkest (voorlopig) nog duidelijk te hoog gegrepen zijn, bleek ook in Elgars ‘Chanson de matin’, dat het orkest goed voor-de-dag kan komen. Helaas was in dit werk de harpis­te voor velen slecht zichtbaar en daardoor ook minder goed hoor­baar. Ook kwamen een aantal passages in ‘Kamarinskaya’ van Glinka minder goed uit de verf. Dat het Woerdens Symfonie Orkest tenslotte ook een goede rol als bege­leidingsorkest kan vervullen, bleek tijdens enkele ‘hoogtepunten’ uit het oratorium ‘Die Schöp­fung’ van Haydn. In deze aria’s en koren kwamen ook een aantal prima uitgevoerde fraaie instrumenta­le solo’s voor. De aria’s werden gezongen een aantal jeugdige solis­ten. Van hen viel de bas Bart Driessen op vanwege zijn voor­beel­dige Mozart-timbre en de sopraan Esther Putter vanwege haar bijzon­de­re geschikt­heid voor Oude Muziek. Tijdens de prachtige aria ‘Auf starken Fittische’ schit­terde de sopraan Lieve Geuens. Ook werden enkele aria’s gezongen door de ervaren tenor Ries Lindhout. Zijn stem vulde met gemak de gehele ruimte van de Pe­truskerk. Het Amsterdams Theater Kamerkoor, dat speciaal ten behoeve van dit concert werd opgericht, verleende ook medewerking. Dit koor, bestaande uit ongeveer dertig jeugdige zangers en zange­ressen, was te beluiste­ren tijdens een aantal hoog­tepunten uit ‘Die Schöp­fung’, waaronder ook het bekende ‘Die Himmel erzäh­len die Ehre Gottes’. Het is de bedoeling dat het koor in de komende maanden ook aan andere projecten gaat meewerken. Eén van deze projecten is het meedoen aan verschillende Mozart ope­ra’s. Met een enthousiast applaus gaf het publiek duidelijk blijk van haar waardering voor orkest, dirigente, vocale en instru­mentale solisten én de uitgevoerde stukken. Fijn dat het kernachtige ‘Woerdense’ muziekstuk van Jurriaan Andriessen aan het einde van het concert als toegift kon worden herhaald! – [Drs. Ad van Pelt – 2-6-1994]
Ton Koopman voor de eerste maal in concert in Woerden – Sublieme uitvoering van ‘Die Kunst der Fuge’
Afgelopen zaterdag was de bekende klavecinist Ton Koopman voor de eerste maal in Woerden te beluisteren. Samen met zijn echtgenote, de klaveciniste Tini Mathot, werd op twee clavecim­bels een sublieme uitvoering gegeven van ‘Die Kunst der Fuge’ BWV 1080 van Johann Sebas­tian Bach. Een ver­heugend aantal bezoekers was naar de sfeervol­le entourage van de Lutherse kerk gekomen, om getuige te kunnen zijn van dit unieke concert. Het was het eerste concert in een serie van drie Oude Muziek-concer­ten, georgani­seerd door het Netwerk voor Oude Muziek te Utre­cht in samen­werking met de Woerdense ‘Maat­schappij voor het Nut van het Alge­meen’. De internationaal befaamde Ton Koopman (49), die de laatste jaren vooral beroemd is geworden als leider van ‘The Amsterdam Baroque Orchestra’, toonde zich enthousi­ast over de gunstige akoestiek van de prachtige Lu­therse kerk. Hij speelde zoals we van hem gewend zijn: steeds goed gearti­cu­leerd, met een ver­bluffende muzikaliteit en een overdaad aan kundige versie­ringen. Ook Tini Mathot, hoofdvak­docente voor klavecim­bel aan het Konink­lijk Conservatorium te Den Haag, oogstte bewonde­ring voor de trefze­kerheid en muzi­kaliteit waarmee ze haar partij ver­tolk­te. ‘Die Kunst der Fuge’ is een verzameling van twaalf fuga’s en vier canons over één thema. Dit thema wordt gekenmerkt door een rustig karak­ter. Het komt op tallo­ze manie­ren tot klin­ken: in verschillende ritmische varian­ten, in de omke­ring, in de vergro­ting, in de verklei­ning. Daarbij wordt het steeds gecom­bineerd met een ongeëven­aarde con­trapun­tiek en harmoniek. De fuga’s en de canons werden uitge­voerd op twee prachtige klave­cimbels van de Utrec­htse klave­cimbel­bou­wer Willem Kroes­bergen, naar authen­tieke 17e eeuwse instru­menten van de be­roemde Antwerp­se klavecimbelbouwer Ruckers. De klave­cim­bels stonden vlak naast elkaar opge­steld. De to­taal­klank van de klavecim­bels was aangenaam en afwisse­lend. Door fre­quente registratie-wisselin­gen werd een welkome afwis­se­ling in klank­sterkte en klankkleur tot stand gebracht. Het is mijns inziens een zeer terech­te keuze om dit overwe­gend vierstemmige werk vierhandig op twee klave­cimbels uit te voeren. Beide musici worden zodoen­de beter in de gele­genheid ge­steld om de melodische lijnen opti­maal en goed gearticu­leerd uit te voeren en smaak­vol te ver­rijken met versierin­gen. Koopman en Mathot speelden steeds in een goed gekozen tempo. Terwijl Ton Koopman vroeger zijn programma’s vaak vrij snel of soms zelfs iets té snel uitvoer­de, zorgt hij tegenwoordig voor uitsteken­de tempi. ‘Misschien komt het, omdat ik inmid­dels toch iets ouder ben geworden’, antwoordde hij desge­vraagd. In het voorjaar van 1993 verscheen de alom geroem­de CD-uitvoe­ring van Bachs ‘Matthäus Passion’ met ‘The Amsterdam Baroque Orches­tra’ o.l.v. Ton Koopman. In 1994 verschijnt de ‘Johan­nes Passion’, terwijl men daarna voornemens is ‘Die Hohe Messe’ op te gaan nemen. De Franse maatschappij Erato heeft Koopman gecontracteerd voor een opname van de complete canta­tes van Bach: een gigantisch project dat uitgevoerd gaat worden op zestig compact discs. Koopman denkt hiervoor circa tien jaar nodig te hebben. Het is de bedoe­ling dat alle canta­tes vooraf­gaande aan de opname steeds eerst in concert­vorm ten gehore worden gebracht in verschillende Neder­land­se concert­za­len, waaronder het Con­certge­bouw te Amsterdam en Mu­ziek­cen­trum Vreden­burg te U­trecht. Daartoe vindt Ton Koopman het wél noodza­ke­lijk dat het lang verwachte pijp­orgel in Mu­ziek­cen­trum Vreden­burg’ in de komen­de jaren eindelijk zal worden ge­plaatst. Naar de opvat­ting van Koopman moet het een vrij groot instrument worden, dat zowel ge­bruikt kan worden voor uitvoe­ring van Oude muziek als voor de grotere symfonische werken van het romanti­sche repertoi­re. N.a.v. ‘Die Kunst der Fuge’ BWV 1080 van Johann Sebastian Bach, uitgevoerd door Ton Koopman en Tini Mathot, clavecimbel. – [Drs. Ad van Pelt – 11-11-1993]
Oratoriumvereniging het beste in vorm tijdens Herfst en Winter
De Hilversumse Oratoriumvereniging onder leiding van Woerdenaar Michel de Valk gaf donderdag een goed geslaagde uitvoering van ‘Die Jahreszeiten’ (De Vier Jaarge­tijden) van Joseph Haydn. Medewerking werd verleend door het Heemsteeds Kamerorkest en drie solisten. De uitvoeren­den waren het beste in vorm tijdens ‘De Herfst’ en ‘de Winter’. Het orkest speelde nauw­keuri­g en het koor zong zelfverze­kerd. Vooral in ‘de Herfst’ waren de musici goed in vorm. Het prach­tige ‘duet van Lukas en Hanna’ werd bijzonder goed uitgevoerd. Het ‘Koor der Jagers’, waarin een boeiende partij voor enkele hoorns voorkomt, werd een van de hoogtepunten van de avond. Uit ‘de Winter’ liet vooral het slotkoor ‘Dann bricht der grosse Morgen an’ een gun­stige indruk achter. Spijtig genoeg was een veel te klein aantal Woerdenaren toege­stroomd om hiervan getuige te zijn. Concerten als die van de Hilversumse Oratoriumvereniging zouden toch veel beter bezocht moeten worden. – ‘Die Jahreszeiten’ van Joseph Haydn. Uitvoerenden: Chr. Oratoriumvereniging Hilversum; Hilary Reynolds, sopraan; Henk Vonk, tenor; Hans de Vries, bariton; Henk van Zonneveld, clavecimbel; Heemsteeds Kamerorkest. Algehele leiding: Michel de Valk. – [Drs. Ad van Pelt – 22-10-1993]
Laatste concert onder leiding van Jan Heiting
Het ‘Chr. Oratoriumkoor Woerden’, voorheen ‘Chr. Oratoriumvereni­ging ‘Oefening en Stichting’, gaf afgelopen zaterdag in de Petruskerk een uitstekend jubi­leumconcert ter gelegenheid van zijn 75-jarig bestaan. De algehele leiding was voor het laatst in handen van de vakbekwame dirigent Jan Hei­ting (32), die het koor na zeven jaar verlaat in verband met een benoeming als dirigent van een koor en orkest in Nijmegen. ‘Af­scheid van een groot dirigent’, schreef een recensent van de Woerdense Courant in september 1977, toen Jos Leusink af­scheid nam. ‘Leusinks af­scheidsconcert was een klinkend slot. Het benaderde het volmaak­te’. Ook zijn niet minder geta­lenteer­de opvolger Anthony Ziel­horst gaf met ‘Oefening en Stich­ting’ tal van uitvoe­ringen op hoog niveau. Vervolgens kwam Jan Hei­ting. Ook hij bracht het koor verder. In 1987 vestigde Heiting voor de eerste maal de aandacht van de Woer­denaren op zich, tijdens een uitvoering van het ‘Requiem’ van Maurice Duruflé. Nadien dirigeerde Heiting het koor tijdens een be­hoorlijk aan­tal concerten, steeds op een bekwame wijze, zodat nu ook van hem kan worden gezegd: ‘een groot dirigent neemt af­scheid…’  Het ‘Chr. Oratoriumkoor’ gaf aan het begin van de avond een stijlvolle uitvoe­ring van twee cantates van Dietrich Buxtehu­de. De koor­klank was aangenaam en helder. Vooral de blijmoe­dige opening van de cantate ‘Erfreue dich Erde’, met het triom­fale geschet­ter van twee trompetten in het eerste deel, viel bij de luis­teraars goed in de smaak. Behalve de trompet­ten klon­ken hier ook pauken, strijk­instru­menten en een klein orgel. Het instrumen­tale ensemble was goed in balans met het koor. De organiste Margriet den Hartog vervolgde het programma met een gedragen uitvoering van Mendels­sohns ‘Derde sonate voor orgel’ opus 65. Helaas stond in het programmaboek­je niet ver­meld wélke sonate er gespeeld werd. Ook stond er niet bij dat deze sonate uit twee delen bestaat: I. Con moto maestoso (waarin de koraalmelodie ‘Aus tiefer Not schrei ich zu dir’ is verwerkt) en II. Andante tranquillo. Daarna vervolgde het koor met een uitvoering van Mendelssohns overbekende hymne voor sopraansolo, koor en orgel ‘Hör mein bitten’, evenals de ‘Derde sonate’ ook uit het jaar 1844. Het is altijd weer een belevenis om deze zangrijke muziek te be­luiste­ren. De sopraan Simone Houweling had voor deze gelegen­heid een positie naast de speeltafel van het hoofdor­gel inge­nomen. Het koor was enkele meters naar achteren gaan staan, zo dicht mogelijk bij het orgel. Het gelukte de uitvoe­renden naar behoren om alles gelijk en goed in balans uit te voeren. Muzikaal beschouwd overtrof Heiting al zijn prestaties met het koor in een uitvoering van Mozarts ‘Vespereae solen­nes de confessore’ KV 339 uit 1780. Mozart schreef deze ‘Ves­pers’ in zekere zin ook ter gelegen­heid van een afscheid. Het is zijn laatste composi­tie voor de aarts­bisschop van Salz­burg, met wie hij korte tijd later op spectaculai­re wijze zijn dienst­verband verbrak. Het is ook het laatste werk dat Mozart voor de kerk­diensten in de Salzburgse kathedraal heeft ge­schre­ven. Het prachti­ge ‘Confi­te­bor tibi’ is één van de stuk­ken waarvan een beroemde musicoloog heeft gezegd: ‘iemand die déze mu­ziek niet kent, kent Mozart niet.’ Ook het wereldberoemde ‘Lauda­te Dominum’ heeft een ontroeren­de zangerig­heid en poëzie en kan daarom eveneens worden gerekend tot de fraaiste stuk­ken uit Mozarts vocale muziek. In het polyfone ‘Laudate pueri’ lever­den de bassen en tenoren van het koor een uitste­kende presta­tie. Het was een bijzon­der goede keuze om met deze fantas­ti­sche ‘Ves­pers’ het jubi­leum­concert te besluiten. Het werk werd goed uitge­voerd en het geheel was goed in ba­lans. – [Drs. Ad van Pelt – 10-6-1993]
Indrukwekkende uitvoering Woerdens Mannenkoor en Utrechts Byzantijns Koor
Tijdens de jaarlijkse concertavond van het Woerdens Mannenkoor, op 9 oktober 1982 in de Bonaventurakerk, waren velen getuige van een unieke muzikale gebeurtenis. Het Woerdens Mannenkoor (WMK), maar vooral ook het Utrechts Byzantijns Koor (UBK), liet een diepe indruk achter op alle bezoekers. Het WMK begon met het motet “Ecce quomodo moritur” van de 16e eeuwse componist Jacobus Handl. Deze Praagse koordirigent maakte ruim 500 koorwerken in de polyfone stijl van zijn tijd. Dit stuk was één van zijn meesterwerken. Niemand minder dan G.F. Händel had er veel bewondering voor. Het WMK zong het, samen met het romantische “Beati mortui” van Mendelssohn, ter nagedachtenis aan allen die in het afgelopen jaar kwamen te overlijden. Dirigent Frans Tetteroo liet het koor deze beide stukken op een eerbiedige wijze zingen. Koorlid G.J.M. Schwartze was als bas-solist te horen in het prachtige “Arie und Chor der Priester” uit de “Zauberflöte” van Mozart. Een knappe prestatie. Vervolgens stond een aantal werken van Schubert op het programma. Vooral het “Schlussgesang” uit de “Deutsche Messe” werd goed zuiver gezongen. Pianist Dik Hueting begeleidde het WMK zeer verdienstelijk. Het UBK was gekleed in prachtige, kleurrijke kostuums (rood, wit en blauw). Het koor, dat bestaat uit bijna 50 Nederlanders, werd opgericht in 1951 en stond toen reeds onder leiding van Dr. M. Antonowycz. Het Utrechtse koor begon met een aantal liturgische liederen in de Kerk-Slavische taal. Allereerst een werk van D. Bortnianski. De inzet was overrompelend. Het koor weet gebruik te maken van grote tegenstellingen. Het kan zeer sterk klinken, maar ook heel subtiel. Zeer laag, maar ook zeer hoog. Dirigent Antonowycz kent zijn koor tot in de finesses: hij maakt gebruik van alle mogelijke effecten. Bortnianski, die ook opera’s in Italiaanse stijl componeerde, verkreeg grote bekendheid door zijn vocale Russische kerkmuziek. Zijn composities worden nog heden ten dage in Oost-Europa regelmatig uitgevoerd. Heel beroemd werd vooral zijn “Cherubijnenzang”. Daaruit hoorden we een prachtig gedeelte. Diverse leden van het UBK traden achtereenvolgens als solist op. Daardoor hoorden we telkens uit een andere hoek een andere stem met een ander timbre. Steeds bleek daarbij, dat de individuele stemmen op de juiste manier werden gebruikt. Goede ademsteun en resonans gaf iedere stem draagkracht mee. In het gebed “Oj zysla zorja” (Bescherm ons klooster) van de in 1921 vermoorde koordirigent Leontowycz hoorden we dat het UBK heel zacht kan klinken. Boven een gedeelte waarin het koor neuriede, zong een solist een aangrijpende cantilene. In de melodiek kwamen typisch Oosterse versieringen voor. In “Lirnyky” (over de Laatste Oordeelsdag) klonk het UBK heel diep en sonoor. Even later toch ook jubelend en schallend. Na de pauze zong het UBK een aantal Oekraïense volksliederen. Een prachtig nummer was onder meer “Hulaly” over het graf van een jonge soldaat en zijn meisje. In “Karpaty” hoorden we een jubelende tenor-solo. “Hey Bratja” van Anatolski was heel afwisselend en melodieus. Het stuk werd enthousiast besloten met een uitroep! Tot slot van de avond zong het WMK ook nog een aantal prachtige, sfeervolle liederen. Het koorlid W.J. de Widt zong een uitstekende solo-partij in “Landerkennung” (opus 31) van Edvard Grieg. Een Negro-spiritual en enkele Vlaamse volksliederen van Emiel Hullebroeck (o.a. Tinneke van Heulen) gingen nog vooraf aan het zeer bekende “Domine salvam fac!”, een bede voor onze koningin. De beide dirigenten ontvingen aan het einde van de avond als blijk van waardering ieder een echte Woerdense kaas. Deze werd hen overhandigd door voorzitter J. van Geel. Beide koren besloten hun optreden met een toegift. Het WMK leverde hiermee in het vrolijke “Aus der Traube, in der Tonne” een uitstekende prestatie. Dirigent Tetteroo weet zijn enthousiasme op de leden over te brengen. Het koor is groot genoeg, maar nieuwe leden zijn altijd welkom. U bent van harte welkom op dinsdagavond tussen 20.00 en 22.00 uur in de Emmaschool. – [Ad van Pelt – 14-10-1982]

Kameriks concert op hoog niveau

Organist Jos van der Kooy en hoboïst Anne Faber verzorgden op 5 september in de N.H. Kerk te Kamerik een uitstekend concert met een interessant programma. Anne Faber bespeelde deze avond drie verschillende instrumenten uit de hobo-familie. Begonnen werd de “gewone” hobo. Deze was te horen in een driedelig werk voor hobo en orgel van de in 1727 geboren componist en hofmusicus Joh. Wilhelm Hertel. Reeds tijdens het eerste deel was duidelijk dat beide musici in staat zouden zijn een concert op hoog niveau te kunnen geven. Dat deden ze dan ook. De hoboïst verzorgde iedere toon met de grootste zorg. Jos van der Kooy speelde zijn begeleiding uiterst stijlvol. Beide musici begrepen elkaar heel goed: hele kleine nuance-verschillen in de duur van alle noten (articulaties) en vrijheden in het tempo werden met de grootste zorg uitgevoerd. Aan alle eisen, die nodig zijn voor een goede uitvoering, werd voldaan. Dat vrijheden in het tempo bij snelle muziek van Bach tot een minimum beperkt kunnen blijven was te horen in de 6e triosonate voor orgel. Het eerste deel (allegro) was daar een duidelijk voorbeeld van: snelle nootjes van Bach zijn al zó mooi gecomponeerd dat een organist alleen nog maar zorg heeft te dragen voor een regelmatig voortgaande beweging, slechts op de allerbelangrijkste punten in de muziek behoeft een steunpunt geplaatst te worden. Terecht werd met grote nauwkeurigheid gelet op het details. Daarna hoorden we de zogenaamde oboe d’amore, als tweede hobo-familielid. Deze hobo klinkt 1½ toon lager dan de gewone hobo en dankt zijn naam aan de periode der Barok, waarin vele componisten (zoals Bach en zijn leerlingen) dol waren op dit instrument. Men noemde het “oboe d’amore” (hobo van de liefde) vanwege haar prachtige zachte, ronde toon. Anne Faber speelde de melodie van Psalm 42 in het Quartett “Freu dich sehr, o meine Seele” voor hobo en orgeltrio van de Bach-leerling Johann Ludwig Krebs op dit instrument. Hij deed dit waarschijnlijk gevoelvoller, expressiever dan de componist het zelf ooit gehoord zal hebben, aangezien in diens tijd de oboe d’amore zich nog in een beginstadium van zijn ontwikkeling bevond. Faber demonstreerde dat tegenwoordig expressiever spel mogelijk is. Een Voluntary van de Engelse componist Alcock, op uitstekende wijze gespeeld, vormde een goede volgende schakel in het programma. De prachtige Sonate van Mendelssohn over de melodie van “Vater unser im Himmelreich” werd in de moeilijk bespeelde akoestische ruimte zeer goed uitgevoerd. De verschillende variaties werden gespeeld met weloverwogen registraties. Zo ook de fuga. Bijzonder fraai was het warme Andante aan het slot van dit werk. Van de componist Niek Verkruisen werd de eerste uitvoering gegeven van een sonatine voor althobo en orgel. De althobo (het grootste lid van de familie) heeft een heel bijzondere, diepe sonore klank, die in het lage register doet denken aan dat van de fagot. Het werk, waarvan bij wijze van spreken de “inkt nog nat” was, was slechts enkele dagen vóór het concert door de componist voltooid. Het was geschreven in een gematigd-moderne stijl. Uiterst voorzichtig werd omgesprongen met “te moeilijke” harmonieën. Het ritme was met opzet eenvoudig, leuk en humoristisch gehouden. De drie delen van het werk waren niet te lang, goed van vorm en opzet. De muzikale ideeën werden in de juiste proporties uitgewerkt. De functies van beide musici waren gelijkwaardig. De wereldpremière: een boeiende uitvoering van een goed werk, was een succes. Tot slot improviseerde Jos van der Kooy over Psalm 98. Zoals dat te verwachten was van Van der Kooy, in 1980 en 1981 winnaar van het internationale orgelimprovisatie concours Haarlem, vormde dit onderdeel (met aansluitend samenzang) een hoogtepunt. Ongeveer een honderdtal bezoekers was getuige van een culturele prestatie op hoog niveau. Niets dan lof aan Jos van der Kooy en Anne