De cantus firmi in de Noord- en Midden-Duitse koraalbewerkingen voor orgel van 1625 tot 1750
door drs. J.A. van Pelt
Dit artikel richt in eerste instantie de aandacht op het gebruik van koraalmelodieën in de Noord- en Midden-Duitse orgelliteratuur van circa 1625 tot 1750. Wanneer we deze koraalmelodieën nader gaan beschouwen, dan zal spoedig blijken dat er veel onduidelijkheden bestaan: boven een bepaalde koraalbewerking staat lang niet altijd de titel die we er zouden verwachten. Ook zal blijken dat veel koraalbewerkingen, die in de praktijk vaak goed bruikbaar zijn als koraalvoorspelen, “schuil gaan” onder een titel die niet in overeenstemming is met de gangbare titel.
De hoofdstukken 1 en 2 verschaffen een inleiding overzicht van de componisten die in deze periode koraalbewerkingen hebben geschreven, respectievelijk in Noord en Midden-Duitsland. Ook worden enkele door hen toegepaste genres genoemd en in het kort beschreven. Een meer gedetailleerde behandeling van deze genres is te vinden in:
– F. Dietrich, Geschichte des deutschen Orgelchorals im siebzehnten Jahrhundert, Kassel, 1932.
In hoofdstuk 3 wordt in de vorm van een omvangrijk overzicht een antwoord gegeven op de volgende vragen:
– Welke koraalmelodieën werden er in de genoemde literatuur toegepast en onder welke titel?
– Welke andere titels kunnen er bij deze melodieën voorkomen?
– Onder welk nummer komen de melodieën voor in het Liedboek voor de Kerken of het Evangelisches Kirchengesangbuch?
– Door welke componisten zijn er bij deze melodieën koraalbewerkingen geschreven?
In hoofdstuk 4 volgen enige algemene opmerkingen aangaande de Neumeister-Sammlung, waarin de echtheid van de aan J.S. Bach toegeschreven koralen nader aan de orde wordt gesteld.
In hoofdstuk 5 zal enige aandacht worden geschonken aan de koraalbewerkingen van een kleinmeester, “in de schaduw van J.S. Bach”: Andreas Armsdorff. Het oeuvre van deze interessante orgelcomponist (of liever gezegd: datgene wat er van hem over is/waarover wij thans kunnen beschikken) zal in dit hoofdstuk worden gepresenteerd.
Hoofdstuk 1. De Koraalbewerking in Noord-Duitsland
1.1. Noord Duitsland, 1600-1624
In het begin van de zeventiende eeuw kwam de orgelkunst in Noord-Duitsland tot grote bloei. Vele voortreffelijke orgels, dikwijls rijk gedisponeerd, werden vervaardigd door kundige orgelbouwers als Beck, Compenius, Scherer, Fritzsche, Hoyer, Bockelmann, Wilde, Lange en Stellwagen. We kunnen ons enigszins een beeld vormen van de muziek die rond 1600 op deze orgels werd gespeeld, aan de hand van een beperkt aantal bewaard gebleven composities:
– Celler Tabulatur (1601)
– Musae Sioniae (1607) en Hymnodia Sionia (1611) met koraalbewerkingen van Michael Praetorius
– Petri Tabulatur (1611) met Magnificat-bewerkingen van Hieronymus Praetorius
– koraalbewerkingen van Jacob Praetorius
Meer duidelijkheid ontstaat er echter pas vanaf 1624, het jaar waarin de Tabulatura Nova van Samuel Scheidt verscheen.
1.2. Noord-Duitsland, 1624-1710
De publicatie van de Tabulatura Nova betekent een mijlpaal in de geschiedenis van de orgelkunst, te beschouwen als het begin van een nieuwe periode.
Op het gebied van de koraalbewerking waren in deze periode de volgende drie groepen componisten werkzaam:
I -Peter Hasse (1585-1640), Jacob Praetorius (1586-1651), Paul Siefert (1586-1666), Samuel Scheidt (1587-1654), Andreas Düben (1590-1662), Gottfried Scheidt (1593-1661) en Melchior Schildt (1593-1667).
Met uitzondering van Peter Hasse kunnen deze componisten met zekerheid als directe Sweelinck-leerlingen worden bestempeld. Op het gebied van de koraalbewerking hielden ze zich (evenals Sweelinck) in hoofdzaak bezig met het componeren van variatiereeksen (twee tot twaalf variaties). Daarnaast bleven van deze componisten enkele koraalfantasieën bewaard.
II – Heinrich Scheidemann (1596-1663), Delphin Strungk (1601-1694), Anton Neunhaber (1603-1663), Johann Lorenz (circa 1610-1689), Wilhelm Karges (1613-1699), Ewalt Hintz (1614-1668), Franz Tunder (1614-1667), Nicolaus Hasse (1617-1672), Matthias Weckmann (1619-1674), Jacob Kortkamp (?-1677?), Martin Radek (1623-1683), Peter Mohrhardt (?-1685) en Christian Flor (1626-1697).
Het is zonder meer gerechtvaardigd om met Scheidemann deze tweede componistengroep te openen, ondanks het feit dat hij tot de Sweelinck-leerlingen gerekend kan worden. Zijn koraalbewerkingen zijn vooruitstrevender, rijker en afwisselender dan die van de andere Sweelinck-leerlingen. In deze periode bereikte de koraalfantasie een eerste bloeifase (vooral bij Tunder en Weckmann). In samenhang met de invoering van het orgel ter gemeentezangbegeleiding (vanaf circa 1640) nam het vervaardigen van inleidende koraalvoorspelen toe, terwijl de vraag naar variatiereeksen afnam. Als gevolg hiervan werden de afzonderlijke variaties bij de componisten uit deze groep langer dan voorheen gebruikelijk was, bovendien bevatten hun cycli gemiddeld minder variaties (twee à drie). We kunnen stellen dat de variatiereeksen uit deze periode niet uitsluitend als cycli dienen te worden beschouwd, maar in veel gevallen als “alio modo”-bewerkingen, die naar keuze, als zelfstandig koraalvoorspel, kunnen worden gespeeld. Dergelijke bewerkingen vinden we ook onder de anonieme koraalbewerkingen uit de Lüneburger Orgeltabulaturen.
III – Georg Wolfgang Druckenmüller (1628-1675), Dietrich Buxtehude (1637-1707), Johann Adam Reincken (1643-1722), Andreas Kneller (1649-1724), Johann Philipp Förtsch (1652-1732), Vincent Lübeck (1654/56-1740), Daniel Erich (circa 1660-1712?), Georg Böhm (1661-1733), Georg Dietrich Leyding (1664-1710), Nicolaus Bruhns (1665-1697), Johann Nicolaus Hanff (1665-1711) en Johann Christian Schiefferdecker (1679-1732).
De genres die door de componisten uit deze groep op het gebied van de koraalbewerkingen werden beoefend, komen in grote lijnen overeen met die uit de vorige groep. De koraalfantasie, maar vooral ook de kortere, eendelige koraalbewerking, nam bij deze componisten een laatste hoge vlucht. Omstreeks 1710 kwam er aan de krachtige bloei der Noord-Duitse koraalbewerking een vrij abrupt einde. Van de dan nog in leven zijnde componisten levert alleen Böhm nog een laatste (kleine) bijdrage tot de verdere ontwikkeling van het orgelkoraal in Noord-Duitsland. Hij introduceerde, beïnvloed door zuidelijker componisten, in Noord-Duitsland de koraalpartita. Andere genres kwam meer en meer in de belangstelling te staan: Buxtehude, Bruhns, Lübeck en Hanff schreven meerdere kerkcantates; Förtsch en Schiefferdecker (de opvolger van Buxtehude als organist van de Marienkirche te Lübeck) schreven meerdere opera’s (L. Schiedermair, Die deutsche Oper, blz. 33, Leipzig 1930).
Hoofdstuk 2. De koraalbewerking in Midden-Duitsland
2.1. Midden-Duitsland, 1645-1710
In Midden-Duitsland komt de koraalbewerking aanmerkelijk later tot bloei dan in Noord-Duitsland: Kindermanns Harmonica organica (gepubliceerd in 1645) bevat de vroegste voorbeelden, in de vorm van een zevental koraalfughetta’s. De componisten hielden zich op het gebied van de koraalbewerking voornamelijk bezig met drie genres: I – de koraalfughetta, II – de koraalpartita, III – het koraalvoorspel. Bij het koraalvoorspel bevindt de, in vrijwel alle gevallen onversierde, cantus firmus zich in lange notenwaarden in de sopraan of in de bas. In het laatste geval dient deze meestal met pedaal te worden gespeeld. Een veel gebezigd genre, met name door Pachelbel en diens leerlingen, is bovendien de dubbelvorm: koraalfughetta met aansluitend koraalvoorspel.
In de tweede helft van de zeventiende eeuw leverden de volgende componisten op dit gebied hun bijdrage:
Heinrich Bach (1614-1692), Johann Erasmus Kindermann (1616-1655), Johann Rudolph Ahle (1625-1673), Wolfgang Carl Briegel (1629-1712), Heinrich Michael Keller (1638-1710), Johann Christoph Bach (1642-1703), Johann Friedrich Alberti (1642-1710), Johann Michael Bach (1648-1694), Andreas Kneller (1649-1724), Johann Krieger (1652-1735), Johann Pachelbel (1653-1706), Christian Friedrich Witte (1660-1716), Johann Kuhnau (1660-1722), Friedrich Wilhelm Zachow (1663-1712) en Andreas Armsdorff (1670-1699).
2.2. Midden-Duitsland, 1710-1760
In het begin van de achttiende eeuw bleef op het gebied van de koraalbewerking het bovengenoemde drietal genres in principe toonaangevend. De composities werden echter van lieverlede steeds groter geproportioneerd. Bovendien nam het aantal versieringen en koloreringen in ruime mate toe. In deze periode waren onder meer de Pachelbel-leerlingen Buttstedt en Vetter werkzaam, alsmede Johann Sebastian Bach, diens tijdgenoten en diens leerlingen:
Johann Heinrich Buttstedt (1666-1727), Andreas Nicolaus Vetter (1666-1734), Johann Heuschkel (?-?), Johann Bernhard Bach (1676-1749), Tobias Volckmar (1678-1756), Georg Friedrich Kauffmann (1679-1735), Georg Philipp Telemann (1681-1767), Johann Gottfried Walther (1684-1748), Daniel Magnus Gronau (?-1747), Johann Sebastian Bach (1685-1750), Gottfried Kirchhoff (1685-1746), Wilhelm Hieronymus Pachelbel (1685-1764), Christian Reichardt (1685-1775), Johann Tobias Krebs (1690-1762), Johann Caspar Vogler (1696-1765), Jacob Adlung (1699-1762), Heinrich Nicolaus Gerber (1702-1775), Johann Schneider (1702-1788), Hieronymus Florentinus Quehl (?-?), Georg Andreas Sorge (1703-1778), Johann Peter Kellner (1705-1772), Wilhelm Friedemann Bach (1710-1784), Johann Ludwig Krebs (1713-1780), Gottfried August Homilius (1714-1785), Johann Friedrich Doles (1715-1797), Friedrich Wilhelm Marpurg (1718-1795) en Johann Philipp Kirnberger (1721-1783).
Tegen het einde van de achttiende eeuw zien we de frequentie van het componeren van koraalbewerkingen enigszins afnemen. De belangrijkste bijdragen tot dit genre worden dan geleverd door de volgende organisten: Johann Christian Kittel (1732-1809), Johann Christoph Kellner (1736-1803), Johann Christoph Oley (1738-1789) en Johann Gottfried Vierling (1750-1813).
Zij dragen er toe bij, dat in de orgelmuziek de barokke traditie zelfs blijft voortleven tot in de negentiende eeuw.
Hoofdstuk 3. De liedmelodieën
3.1. Algemeen
De liedmelodieën die in de Noord- en Midden-Duitse orgelliteratuur van circa 1625 tot circa 1750 werden bewerkt vertoonden dikwijls een streek- of tijdgebonden populariteit. Soms werden deze melodieën alléén door Noord-Duitse componisten als uitgangspunt genomen voor een koraalbewerking, terwijl in Midden-Duitsland de melodie onbekend is gebleven. en derhalve door géén van de componisten uit dit gebied werd bewerkt. Ook het omgekeerde komt voor. In die gevallen gaat het merendeels om een melodie die bijvoorbeeld pas na 1710 is ontstaan: dan komen we deze melodie uitsluitend tegen in koraalbewerkingen van Midden-Duitsers. Een voorbeeld van een dergelijke late melodie wordt gevormd door Straf mich nicht in deinem Zorn. Wanneer een bepaalde koraalmelodie gedurende een lange periode en/of in een groot gebied gangbaar was, dan kan het voorkomen dat er melodievarianten zijn ontstaan. Deze (soms kleine) varianten vinden we terug in de cantus firmi van de koraalbewerkingen. In weer andere gevallen kan één en dezelfde koraalmelodie (bijvoorbeeld wanneer de melodie in een andere streek van een nieuwe tekst werd voorzien) in de koraalbewerkingen onder diverse titels voorkomen. Soms wordt een bekende melodie zodoende “gecamoufleerd” door een onbekende titel. Ook komt het omgekeerde voor: wanneer één en dezelfde tekst werd gezongen op onderling verschillende melodieën. Een voorbeeld van dit laatste wordt gevormd door Aus tiefer Not schrei ich zu dir.
3.2. Inleiding op het overzicht
In het onderstaande overzicht zijn allereerst alle koraalmelodieën die in de Noord- en Midden-Duitse orgelliteratuur van circa 1625 tot circa 1750 voorkomen, alfabetisch gerangschikt. De eerste tekstregel van het gemeentelied (het koraal) wordt hierbij beschouwd als titel. Deze titel is steeds onderstreept. Daaronder wordt aangegeven onder welke andere titels deze koraalmelodie eventueel voorkomt in de orgelliteratuur. Bovendien wordt vermeld onder welk nummer ze eventueel zijn opgenomen in het Liedboek voor de kerken en/of het Evangelisches Kirchengesangbuch, alsmede het jaar van ontstaan.
Dan worden de koraalbewerkingen behorende bij de koraalmelodieën genoemd. Eerst de werken van Noord-Duitse componisten (in alfabetische volgorde), daarna die van de Midden-Duitse componisten (ook in alfabetische volgorde). Teneinde alle gegevens behorende bij één koraalmelodie, die zoals boven vermeld in de koraalbewerkingen onder meerdere titels kan voorkomen, letterlijk op een rijtje te kunnen zetten, wordt er waar nodig doorverwezen naar de meest gangbare titel. Onder deze titels worden er in het overzicht de namen van alle componisten vermeld die één of meerdere koraalbewerkingen over de voornoemde melodie hebben geschreven. Achter de verschillende componistennamen worden bovendien letters vermeld, die corresponderen met de letters achter de diverse titels. Indien een koraalmelodie onder diverse teksten bekend is geworden, heb ik het onderscheid aangegeven met een letter. Wanneer er achter de namen geen letter wordt vermeld, wil dat zeggen dat de bedoelde koraalbewerkingen zonder problemen te vinden zijn in de gebruikelijke edities. Eventuele bijzonderheden staan in de rechter kolom. Op verschillende plaatsen zijn in het overzicht aanvullende opmerkingen en kanttekeningen opgenomen. In meerdere gevallen komt de koraalmelodie noch in het Liedboek voor de kerken, noch in het Evangelisches Kirchengesangbuch voor. In die gevallen is de melodie afgeleid uit de koraalbewerkingen of uit een andere bron verkregen.
3.3. Afkortingen
DTB – Deutsches Tonkunst in Bayern; EDM – Das Erbe Deutscher Musik; EKG – Evangelisches Kirchengesangbuch; LB – Liedboek voor de kerken; NBA – Neue Bach Ausgabe.
3.4. Componistennamen
Tenzij anders vermeld moeten de volgende componistennamen als volgt worden begrepen: Bach = Johann Sebastian Bach; Krebs = Johann Ludwig Krebs; Scheidt = Samuel Scheidt; Pachelbel = Johann Pachelbel.
3.5. Overzicht van koraalmelodieën en koraalbewerkingen der Noord- en Midden-Duitse orgelliteratuur van circa 1625 tot circa 1750
Het overzicht is te omvangrijk om op deze plaats te vermelden. Daarom wordt het in de komende periode aangebracht op een aparte pagina. Op dit moment is de bedoelde pagina nog in ontwikkeling. Zodra het klaar is, komt er hier een link waarop men kan klikken om deze pagina te raadplegen.
Hoofdstuk 4. De “Neumeister-Sammlung”
4.1. Johann Sebastian of een kleinmeester?
Zuiver stilistisch beschouwd is het zonder meer duidelijk dat de aan Johann Sebastian Bach toe te schrijven orgelkoralen uit de zogenaamde Neumeister-Sammlung, ook wel Arnstädter Orgelbuch genoemd, tot de Midden-Duitse stijl van omstreeks 1700 behoren. Ook de andere in het handschrift voorkomende composities (van Johann Michael Bach, Johann Pachelbel, Friedrich Wilhelm Zachow, Daniel Erich en anderen) zijn in deze periode ontstaan. Christoph Wolff merkt derhalve volkomen terecht op (Christoph Wolff, Orgelchoräle der Neumeister Sammlung, Kassel, 1985), dat de Neumeister-Sammlung naar aller waarschijnlijkheid voor het jaar 1705 zal zijn ontstaan. Volgens Wolff staat dit gegeven de eventuele juistheid der toeschrijving van de betreffende koraalbewerking aan Johann Sebastian Bach niet in de weg. Wanneer we de onderhavige composities echter nader gaan beschouwen, dan rijzen er al spoedig vragen: het compositorisch niveau waarop de koraalvoorspelen zich bevinden reikt immers niet verder dan middelmatigheid. Wat dit aspect aangaat, lijkt het eerder gerechtvaardigd te stellen dat we hier te doen hebben met composities van een kleinmeester.
4.2. Ongebruikelijke cantus firmi
Wanneer we de cantus firmi van de Neumeister-koralen nader beschouwen, dan valt ons onmiddellijk op dat een groot deel van de voorspelen op ongebruikelijke cantus firmi is gebaseerd, cantus firmi die destijds relatief weinig, zelden of nooit in de orgelliteratuur werden toegepast. Het gaat hier om de volgende koraalbewerkingen :
Ach Gott, tu dich erbarmen Als Jesus Christus in der Nacht Das alte Jahr vergangen ist Du Friedefürst, Herr Jesu Christ Ehre sei dir, Christe, der du leidest Not Gott ist mein Heil, mein Hilf und Trost Herr Gott, nun schleuss den Himmel auf Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen Jesu, meines Lebens Leben Nun lasst uns den Leib begraben O Jesu, wie ist dein Gestallt Wie nach einer Wasserquelle | BWV 1109 BWV 1108 BWV 1091 BWV 1102 BWV 1097 BWV 1106 BWV 1092 BWV 1097 BWV 1107 BWV 1111 BWV 1094 BWV 1119 |
Hoewel we wellicht in eerste instantie bij het lezen van deze ongebruikelijke titels geneigd zijn anderszins te denken, is het weldegelijk gerechtvaardigd de composities van de Neumeister-Sammlung in verband te brengen met Johann Sebastian Bach. Immers, een in dit opzicht vergelijkbare bundel, het Orgelbüchlein, is eveneens rijkelijk voorzien van dergelijke destijds ongebruikelijke cantus firmi. Zeker wanneer we de zogenaamde “leere Blätter” wat dit aspect aangaat in onze beschouwing betrekken, dan valt ons onmiddellijk op dat niet alleen voor de Neumeister-Sammlung, maar ook voor het Orgelbüchlein de keuze der cantus firmi beslist op een overeenkomstige, uitzonderlijke wijze tot stand moet zijn gekomen.
De koraalbewerkingen uit het Orgelbüchlein met een destijds ongebruikelijke cantus firmus zijn:
Ach wie nichtig, ach wie flüchtig Christe, du Lamm Gottes Das alte Jahr vergangen ist Herr Gott, nun schleuss den Himmel auf Heut’ triumphiret Gottes Sohn In dir ist Freude O Traurigkeit, o Herzeleid (fragment) Wir danken dir, Herr Jesu Christ | BWV 644 BWV 619 BWV 614 BWV 617 BWV 630 BWV 615 BWV Anh. 200 BWV 623 |
Op de “Leere Blätter” worden de volgende destijds minder gebruikelijke cantus firmi aangegeven:
Ach Gott, erhör mein Seufzen und wehklagen Ach Gott, tu dich erbarmen Ach Gott, wie manches Herzeleid Ach was ist doch unser Leben Allein nach dir, Herr, Herr Jesu Christ Allenthalben, wo ich gehe Aus meines Herzens Grunde Danket dem Herren Das walt’ mein Gott Des heil’gen Geistes reiche Gnad Es stehn für Gottes Frisch auf, mein Seel, verzage nicht Gelobet sei der Herr, der Gott Israël Gen Himmel aufgefahren ist Gib Fried, o frommer, treuer Gott Gott des Himmels und der Erden Gott ist mein Heil mein Hilf und Trost Gott Vater, der du deine Sonn Hast du denn, Jesu, dein Angesicht Herr Jesu Christ, wahr Mensch und Gott Jesu der du meine Seele Jesu, meines Herzens Freud’ | Jetzt komm’ ich als ein armer Gast Keinen hat Gott verlassen Komm, Heiliger Geist, erfüll die Herzen Lass mich dein sein und bleiben Lobet den Herren, denn er ist sehr freundlich Lob sei Gott in des Himmels Thron Mag ich Unglück nicht widerstahn Mein’ Wallfahrt ich vollendet hab Nun giebt mein Jesus gute Nacht Nun lasst uns den Leib begraben O Grosser Gott von Macht O Heil’ger Geist, du göttlich’s Feu’r O Jesu, wie ist dein Gestallt So wünsch’ ich nun eine gute Nacht Was Gott tut, das ist wohlgetan. Kein einig… Weltlich ehr’ und zeitlich Gut Wer Gott vertraut had wohl gebaut Wie nach einer Wasserquelle Wie’s Gott gefällt, so gefällt mir’s auch Wir haben schwerlich Wohl dem, der in Gottes Fucht steht |
Voorts kunnen verschillende “los overgeleverde” koraalvoorspelen van Bach worden genoemd, die ook zijn gebaseerd op destijds weinig gebruikelijke cantus firmi:
Ach bleib bei uns, Herr Jesu Christ Ach was ist doch unser Leben Aus der Tiefe rufe ich Das Jesulein soll doch mein Trost Lobe den Herren, den mächtigen König der Ehren O Jesu Christe, wahres Licht O Vater, allmächtiger Gott Wir glauben all’ an einen Gott, Vater | BWV 649 BWV 743 BWV 745 BWV 702 BWV 650 BWV 750 BWV 758 BWV 740 |
Het feit dat de orgelkoralen van de Neumeister-Sammlung voor een deel zijn gebaseerd op destijds ongebruikelijke cantus firmi sluit niet uit, dat deze orgelwerken van Johann Sebastian Bach zijn. De los overgeleverde koraalbewerkingen van Bach zijn immers in vele gevallen eveneens gebaseerd op dergelijke cantus firmi.
4.3. Zijn de Neumeister-koralen ontbrekende Bach-schakels?
De aan de Neumeister-koralen ten grondslag liggende cantus firmi houden in sterke mate verband met de door Bach nagestreefde, maar helaas onvoltooide inhoud van het Orgelbüchlein. Immers, van de 38 Neumeister-koralen corresponderen er niet minder dan 26 met de “leere Blätter” van het Orgelbüchlein.
Ach Gott, tu dich erbarmen Ach, Gott und Herr Ach Herr, mich armen Sünder Allein zu dir, Herr Jesu Christ Alle Menschen müssen sterben Aus tiefer Not schrei ich zu dir Christ, der du bist der helle Tag Christe, der du bist Tag und Licht Christus der ist mein Leben Du Friedefürst, Herr Jesu Christ Ehre sei dir, Christe, der du leidest Not Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort Gott ist mein Heil, mein Hilf und Trost | BWV 1109 BWV 714 BWV 742 BWV 1100 BWV 1117 BWV 1099 BWV 1120 BWV 1096 BWV 1112 BWV 1102 BWV 1097 BWV 1103 BWV 1106 |
Herr Jesu Christ, du höchstes Gut Herzlich lieb hab ich dich, o Herr Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen Ich hab mein Sach Gott heimgestellt Machs mit mir, Gott, nach deiner Güt Nun lasst uns den Leib begraben O Herre Gott, dein göttlich Wort O Jesu, wie ist dein Gestallt Was Gott tut, das ist wohlgetan Werde munter, mein Gemüte Wenn dich Unglück tut greifen an Wie nach einer Wasserquelle Wir glauben all an einen Gott | BWV 1114 BWV 1115 BWV 1097 BWV 1113 BWV 957 BWV 1111 BWV 1110 BWV 1094 BWV 1116 BWV 1118 BWV 1104 BWV 1119 BWV 1098 |
Tien cantus firmi vinden we in beide bundels:
Das alte Jahr vergangen ist Der Tag, der ist so freudenreich Durch Adams Fall ist ganz verderbt Herr Gott, nun schleuss den Himmel auf Herr Christ, der ein’ge Gottes-Sohn Ich ruf’ zu dir, Herr Jesu Christ Jesu, meine Freude O Lamm Gottes, unschuldig Vater unser im Himmelreich Wir Christenleut | BWV 614 en 1091 BWV 605 en 719 BWV 637 en 1101 BWV 617 en 1092 BWV 601 BWV 639 BWV 610 en 1105 BWV 618 en 1095 BWV 737 BWV 612 en 1090 |
Slechts van twee Neumeister-koralen dient te worden gezegd, dat ze niet direct met het Orgelbüchlein in verband kunnen worden gebracht:
Als Jesus Christus in der Nacht Jesu, meines Lebens Leben | BWV 1108 BWV 1107 |
Overigens dient te worden opgemerkt, dat zich onder de bovengenoemde koralen uit de Neumeister-Sammlung twee koraalbewerkingen uit het Orgelbüchlein bevinden (BWV 601 en 639). Bovendien is er één compositie die reeds lange tijd voor de ontdekking van deze verzameling bekend was uit een andere bron (BWV 737). Christoph Wolff heeft in zijn editie van de Neumeister-koralen deze laatstgenoemde bewerkingen weggelaten “…da sie bereits im Rahmen der Serie IV der Neuen Bach-Ausgabe editiert worden sind”. Uit de overeenkomstige keuze der cantus firmi in de Neumeister-Sammlung en de “leere Blätter” uit Bachs Orgelbüchlein lijkt het aannemelijk dat Johann Sebastian Bach in elk geval de Neumeister-koralen gekend moet hebben. Dit sluit uiteraard de mogelijkheid niet uit, dat de koraalbewerkingen wellicht door een kleinmeester zijn vervaardigd…
4.4. De “leere Blätter” uit het Orgelbüchlein
Men kan zich afvragen waarom Bach het Orgelbüchlein niet voltooid heeft, waarom hij zo’n groot aantal koralen heeft overgeslagen. Mogelijk omdat hij een aantal cantus firmi reeds eerder had bewerkt, zodat ze als het ware later zonder veel moeite zouden kunnen worden “ingevuld”, al dan niet (ingrijpend) gecorrigeerd. Het kan ook zijn dat hij van plan was om deze cantus firmi in een later stadium te bewerken. Enkele van deze koralen zijn ons als zelfstandige werken overgeleverd. Zoals in 4.3. werd vermeld is het heel goed mogelijk om met de Neumeister-koralen maar liefst 26 “leere Blätter” van het Orgelbüchlein als het ware in te vullen. Daarnaast is er immers nóg een aanzienlijk aantal Bach-koralen, namelijk de in andere collecties overgeleverde koralen alsmede de “los overgeleverde” koralen, waarmee nog eens 24 “leere Blätter” zouden kunnen worden ingevuld:
Ach Gott vom Himmel sieh darein Ach was ist doch unser Leben Ach was soll ich Sünder machen Allein Gott in der Höh’ sei Ehr An Wasserflüssen Babylon Auf meinen lieben Gott Christ unser Herr zum Jordan kam Ein feste Burg ist unser Gott Erbarm dich mein, o Herre Gott Gott der Vater, wohn’ uns bei Herr Gott, dich loben wir Herr Jesu Christ, meins Lebens Licht | BWV 741 BWV 743 BWV 770 BWV 715 BWV 653a BWV 744 BWV 685 BWV 720 BWV 721 BWV 748 BWV 725 BWV 750 |
Jesus Christus, unser Heiland, der von uns Meine Seele erhebet den Herren Nun freut euch lieben Christen g’mein Nun lob, mein Seel, den Herren O Gott, du frommer Gott O Welt ich muss dich lassen Schmücke dich, o liebe Seele Sei gegrüsset, Jesu gütig Valet will ich dir geben Von Gott will ich nicht lassen Wie schön leuchtet der Morgenstern Wo soll ich fliehen hin | BWV 665a BWV 648 BWV 755 BWV Anh. 60 BWV 767 BWV 756 BWV 654 BWV 768 BWV 735a BWV 648a BWV 739 BWV 694 |
Gezien de brede raakvlakken tussen de koralen die deel uitmaken van de Neumeister-Sammlung, de los overgeleverde koralen en de “leere Blätter” uit het Orgelbüchlein, is het mogelijk een aanzet te geven tot een Orgelbüchlein-reconstructie:
Groep O gevormd door de cantus firmi van het Orgelbüchlein.
Groep L wordt gevormd door de cantus firmi van de “leere Blätter”. L hoort geheel bij O, aangezien de “leere Blätter” deel uitmaken van het Orgelbüchlein.
Groep N bestaat uit de cantus firmi van de Neumeister-Sammlung. N behoort voor 26/38-ste deel tot L, voor 10/38-ste deel tot O, maar buiten L.
Groep D omvat de cantus firmi uit andere cycli of van losse koralen van Bach. Hiervan behoren 24 cantus firmi tot L.
4.5. Aanzet tot een Orgelbüchlein-reconstructie.
Het is mogelijk om met behulp van de gegevens uit 4.3. en 4.4. tot op zekere hoogte te komen tot beeldvorming van de door Bach nagestreefde opzet van het Orgelbüchlein. Een groot deel van de “leere Blätter” kan immers worden ingevuld. Wanneer men bovendien de koraalbewerkingen van Bachs tijdgenoten in deze beschouwing gaat betrekken, kan men zelfs nog een stapje verder komen:
Groep T wordt gevormd door cantus firmi van de overige Midden-Duitse koraalbewerkingen tot circa 1750.
In dat geval blijft nog slechts een klein deel van groep L over, dat tot op heden niet kan worden ingevuld.
Nr. | Titel | Groep | Compositie |
---|---|---|---|
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 | Nun komm’ der Heiden Heiland Gott, durch deine Güte, oder: Gottes Sohn ist kommen Herr Christ, der ein’ge Gottes-Sohn, oder: Herr Gott, nun sei gepreiset Lob sei dem allmächtigen Gott Puer natus in Bethlehem Lob sei Gott in des Himmels Thron Gelobet seist du, Jesu Christ Der Tag, der ist so freudenreich Vom Himmel hoch, da komm’ ich her Vom Himmel kam der Engel Schar | O O O O O T O O O O | BWV 599 BWV 600 BWV 601 BWV 602 BWV 603 Pachelbel, PWC 236 BWV 604 BWV 605 BWV 606 BWV 607 |
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 | In dulci jubilo Lobt Gott, ihr Christen, allzugleich Jesu, meine Freude Christum wir sollen loben schon Wir Christenleut’ Helft mir Gottes güte preisen Das alte Jahr vergangen ist In dir ist Freude Mit Fried’ und Freud’ ich fahr dahin Herr Gott, nun schleuss den Himmel auf | O O O O O O O O O O | BWV 608 BWV 609 BWV 610 BWV 611 BWV 612 BWV 613 BWV 614 BWV 615 BWV 616 BWV 617 |
21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 | O Lamm Gottes, unschuldig Christe, du Lamm Gottes Christus der uns selig macht Da Jesus an dem Kreuze stund O Mensch, bewein’ dein Sünde gross Wir danken dir, Herr Jesu Christ, das du für uns gestorben bist Hilf Gott, dass mir’s gelinge O Jesu, wie ist dein’ Gestalt O Traurigkeit, o Herzeleid Allein nach dir, Herr, Herr Jesu Christ | O O O O O O O N O – | BWV 618 BWV 619 BWV 620 BWV 621 BWV 622 BWV 623 BWV 624 BWV 1094 BWV Anh. 200 (fragm.) – |
31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 | O wir armen Sünder Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen Nun giebt mein Jesus gute Nacht Christ lag in Todesbanden Jesus Christus, unser Heiland, der den Tod überwand Christ ist erstanden Erstanden ist der heil’ge Christ Erschienen ist der herrliche Tag Heut’ triumphiret Gottes Sohn Gen Himmel aufgefahren ist | N N – O O O O O O – | BWV 1097 BWV 1093 – BWV 625 BWV 626 BWV 627 BWV 628 BWV 629 BWV 630 – |
41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 | Nun freut euch, Gottes Kinder, all Komm, heiliger Geist, erfüll’ die Herzen Komm, heiliger Geist, Herre Gott Komm, Gott, Schöpfer, heiliger Geist Nun bitten wir den heil’gen Geist Spiritus S. gratia, oder: Des heil’gen Geistes reiche Gnad’ O heil’ger Geist, du göttlich’s Feu’r O heiliger Geist, o heiliger Gott Herr Jesu Christ, dich zu uns wend’ Liebster Jesu, wir sind hier | T – D O T – – T O O | Kauffmann, HS – BWV 651a BWV 631 Walther, LV 42 – – Kaufmann, HS BWV 632 BWV 633 |
51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 | Liebster Jesu, wir sind hier Gott der Vater, wohn’ uns bei Allein Gott in der Höh’ sei Ehr Der du bist Drei in Einigkeit Gelobet sei der Herr, der Gott Israël Meine Seele erhebt den Herren Herr Gott, dich loben all wir O Herre Gott, dein göttlich Wort Dies sind die heil’gen zehn Gebot’ Mensch, willst du leben seliglich | O D D T T D D N O T | BWV 634 BWV 748 BWV 715 Walther, LV 14 Vetter BWV 648 BWV 725 BWV 1110 BWV 635 Buxtehude, BuxWV 206 |
61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 | Herr Gott, erhalt’ uns für und für Wir glauben all’ an einen Gott Vater unser im Himmelreich Christ unser Herr, zum Jordan kam Aus tiefer Noth schrei’ ich zuc dir Erbarm’ dich mein, o Herre Gott Jesu, der du meine Seele Allein zu dir, Herr Jesu Christ Ach Gott und Herr Herr Jesu Christ, du höchstes Gut | – N O D N D T N D T | – BWV 1098 BWV 636 BWV 685 BWV 1099 BWV 721 Krebs, Krebs-WV 531 BWV 1100 BWV 714 Zachow, LV 11 |
71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 | Ach Herr, mich armen Sünder Wo soll ich fliehen hin Wir haben schwerlich Durch Adam’s Fall ist ganz verderbt Es ist das Heil uns kommen her Jesus Christus, unser Heiland, der von uns Gott sei gelobet und gebenedeiet Der Herr ist mein getreuer Hirt Jetzt komm’ ich als ein armer Gast O Jesu, du edle Gabe | D D – O O D T T – D | BWV 742 BWV 694 – BWV 637 BWV 638 BWV 666a J.C. Bach, nr.37 Pachelbel, PWC 81 – BWV 768 |
81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 | Wir danken dir, Herr Jesu Christ, dass du das Lämmlein Ich weiss ein Blümlein hübsch und fein Nun freut euch’, lieben Christen, g’mein Nun lob’, mein’ Seel’, den Herren Wohl dem, der in Gottes Furcht steht Wo Gott zum Haus nicht giebt sein’ Gunst Was mein Gott will, das gescheh’ allzeit Kommt her zu mir, spricht Gottes Sohn Ich ruf’ zu dir, Herr Jesu Christ Weltlich Ehr’ und zeitlich Gut | N N D D – T T T O – | BWV 1096 BWV 1113 BWV 755 BWV Anh. 60 – Walther, LV 64 Walther, LV 114 Walther, LV 35 BWV 639 – |
91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 | Von Gott will ich nicht lassen Wer Gott vertraut Wie’s Gott gefällt, so gefällt mir’s auch O Gott, du frommer Gott In dich hab’ ich gehoffet, Herr In dich hab’ ich gehoffet, Herr (alio modo) Mag ich Unglück nicht widerstahn Wenn wir in höchsten Nöthen sein An Wasserflüssen Babylon Warum betrübst du dich, mein Herz | D T – D D O T O D T | BWV 658a Zachow, LV 13 – BWV 767 BWV 712 BWV 640 Pachelbel, PWC 241 BWV 641 BWV 653a Pachelbel, PWC 483 |
101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 | Frisch auf, mein’ Seel’, verzage nicht Ach Gott, wie manches Herzeleid Ach Gott, erhör mein Seufzen und Wehklagen So wünsch’ ich nun eine gute Nacht Ach lieben Christen, seid getrost Wenn dich Unglück tut greifen an Keinen hat Gott verlassen Gott ist mein Heil, mein’ Hülf’ und Trost Was Gott thut, das ist wohlgetan. Kein einig Was Gott thut, das ist wohlgetan, es bleibt | – T T – – N – N N – | – Walther, LV 68 Krebs, Krebs-WV 513 – – BWV 1104 – BWV 1106 BWV 1116 – |
111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 | Wer nur den lieben Gott lässt walten Ach Gott, vom Himmel sieh darein Es spricht der Unweisen Mund wohl Ein’ feste Burg ist unser Gott Es woll’ uns Gott genädig sein Wär Gott nicht mit uns diese Zeit Wo Gott, der Herr, nicht bei uns hält Wie schön leuchtet der Morgenstern Wie nach einer Wasserquelle Erhalt’ uns, Herr, bei deinem Wort | O D T D T T T D N N | BWV 642 BWV 741 Walther, LV 85 BWV 720 Walther, LV 18 Walther, LV 112 Joh. Michael Bach BWV 739 BWV 1119 BWV 1103 |
121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 | Lass mich dein sein und bleiben Gieb Fried’, o frommer, truer Gott Du Friedefürst, Herr Jesu Christ O Grosser Gott von Macht Wenn mein Stündlein vorhanden ist Herr Jesu Christ, wahr’r Mensch und Gott Mitten wir im Leben sind Alle Menschen müssen sterben Alle Menschen müssen sterben (alio modo) Valet will ich dir geben | D – N – – T T N O D | BWV 742 – BWV 1102 – Joh. Michael Bach Zachow, LV 32 Walther, LV 106 BWV 1117 BWV 643 BWV 735a |
131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 | Nun lasst uns den Leib begraben Christus, der ist mein Leben Herzlich lieb hab’ ich dich, o Herr Auf meinen lieben Gott Herr Jesu Christ, mein’s Lebens Licht Mach’s mit mir Gott nach deiner Güt’ Herr Jesu Christ, ich weiss gar wohl Mein’ Wallfahrt ich vollendet hab’ Gott hat das Evangelium Ach Gott, thu’ dich erbarmen | N N N D D N N – T N | BWV 1111 BWV 1112 BWV 1115 BWV 744 BWV 750 BWV 957 BWV 1114 – Pachelbel, PWC 174 BWV 1109 |
141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 | Gott des Himmels un der Erden Ich dank’ dir, lieber Herre Aus meines Herzens Grunde Ich dank’ dir schon Das walt’ mein Gott Christ, der du bist der helle Tag Christe, der du bist Tag und Licht Werde munter, mein Gemüthe Nun ruhen alle Wälder Danket dem Herren, denn er ist | T T T T – N N N D – | Walther, LV 89 J.C. Bach, nr. 40 Walther, LV 71 J.C. Bach, nr. 42 – BWV 1110 BWV 1096 BWV 1118 BWV 756 – |
151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 | Nun lasst uns Gott, dem Herren Lobet den Herren, denn ier ist sehr freundlich Singen wir aus Herzens Grund Gott der Vater, der du deine Sonne Jesu, meines Herzens Freund’ Ach, was soll ich Sünder machen Ach wie nichtig, ach wie flüchtig Ach, was ist doch unser Leben Allenthalben, wo ich gehe Hast du du denn, Jesu, dein Angesicht, oder: Soll ich denn, Jesu Sei gegrüsset, Jesu gütig Schmücke dich, o liebe Seele | T – – T – D O D – – D D | Walther, LV 49 – – Pachelbel, PWC 178 – BWV 770 BWV 644 BWV 743 – – BWV 768 BWV 759 |
Geraadpleegde literatuur
Willi Apel, Geschichte der Orgel- und Klaviermusik bis 1700, Kassel 1967
Friedrich Blume, Geschichte der Evangelischen Kirchenmusik, Kassel 1965
Fritz Dietrich, Geschichte des deutschen Orgelchorals im siebzehnten Jahrhundert, Kassel 1932
Gotthold Frotscher, Geschichte des Orgelspiels [2 delen], Berlin 1934, 1959-2
Ludwig Schiedermair, Die deutsche Oper, Leipzig 1930
Liuwe Tamminga, Orgelliteratuur bij het Liedboek voor de kerken, Baarn 1934
Johann Gottfried Walther, Musikalisches Lexikon oder musikalische Bibliothek, Leipzig 1732, Facsimile-Nachdruck, Kassel 1953
Johannes Zahn, Die Melodien der deutschen Evangelischen Kirchenlieder [6 delen], Gütersloh 1889-1893
Liedboek voor de kerken, ‘s-Gravenhage 1973
Evangelisches Kirchengesangbuch, Kassel 1976
Algemene Muziek Encyclopedie [10 delen], Haarlem/Weesp 1979-1984
New Grove Encyclopedia of Music and Musicians [20 delen], London 1980